Waar denkt u aan als u aan circus denkt? Wilde dieren, acrobaten, clowns, paarden, grote trucks die enorme tenten vervoeren, gevaar, spanning, amusement of kunst? Met dit associatieve gedachte-experiment begon jongleur, acrobaat en docent circusgeschiedenis Harm van der Laan vorige week zijn lezing Circustheater door de eeuwen heen in het Allard Pierson museum in Amsterdam.
Nederlandse academici doen nog weinig onderzoek naar circus, maar in de rest van Europa is de belangstelling groot. Zo bleek ook begin deze maand op een werkconferentie van de Universiteit Paul-Valéry Montpellier 3, in samenwerking met de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel.Met als thema Écrire l’Histoire du Cirque. Corps, Crise, Risque, Rire gaf de bijeenkomst een stand van zaken van lopend onderzoek op het brede terrein van het circus, in combinatie met een presentatie van relevante collecties, die zich (ook) op het circuserfgoed richten.
Door middel van korte inleidingen door de genodigde onderzoekers en collectiebeheerders en een uitwisseling van ervaringen in zogenoemde table ronde-sessies konden de ruim honderd deelnemers zich een goed beeld vormen. Als enige Nederlandse partner was Het Allard Pierson, de Collecties van de Universiteit van Amsterdam, aanwezig, vooral vanwege de grote schat aan circus verbonden materialen die het instituut beheert en die sinds 2018 ook online te doorzoeken en te gebruiken is. Ik hield vanuit het instituut een inleiding en nam deel aan een paneldiscussie over de Amsterdamse circuscollectie, wat zeker goed werd ontvangen.
Tegelijkertijd was mijn verbazing groot bij het vaststellen van de veelzijdige belangstelling voor het circus bij verschillende universiteiten en de daaruit voortvloeiende studiepaden en dissertaties. En dit geldt niet alleen voor Frankrijk, ook deelnemers uit Duitsland, België, Canada en de Verenigde Staten deelden hun ervaringen en verkregen onderzoeksresultaten.
Nele Wynants werkt als onderzoeker aan de Universiteit Antwerpen, en zij houdt zich bezig met de bestudering van de vroege cinema en het gebruik van toverlantaarns tijdens jaarmarkten rondom 1900. Een typerend voorbeeld van overlap tussen de wereld van het circus en die van de kermis en de jaarmarkt. Het is bekend dat in de beginjaren van de cinema kermisexploitanten en circusdirecties (óók Oscar Carré) zich met het opnemen en het vertonen van films bezighielden. Een recent verleende onderzoeksbeurs stelt Wynants in staat om dit onderwerp systematisch uit te diepen.
Karel Vanhaesebrouck is hoogleraar aan de Université Libre de Bruxelles en ook hij ruimt in zijn onderwijs en onderzoek ruimte in voor het circus. Hij trad op als gespreksleider en stelde bij de opening van het congres het circus voor als een fenomeen dat zich op verschillende manieren laat beschrijven, gedragen voor de vele invalshoeken die je als onderzoeker ter beschikking hebt, zoals de tegenstelling mens en natuur (mens/beschaving en dier), het lichaam (acrobatiek, erotiek, vitaliteit), en maatschappelijke en sociale thema’s als kolonialisme/dekolonialisme, het isolement van de traditionele circuswereld en de omgang met fysieke afwijkingen.
Franziska Trapp promoveerde in 2020 aan de Westfälischen Wilhelms-Universität (Münster) met haar proefschrift Lektüren des Zeitgenössischen Zirkus: ein Modell zur text-kontext-orientierten Aufführungsanalyse (Walter de Gruyter, Berlin/Boston 2020). Sindsdien werkt zij aan de Université Libre de Bruxelles en aan de Freie Universität Berlin als docent en onderzoeker. In haar lezing presenteerde zij een drievoudig model ter beschrijving van het circus, en daarmee ook de gegroeide varianten. Allereerst het traditionele circus, dat gedragen wordt door circusfamilies, losse acts en inzet van dieren, dan het nieuwe circus, gevoed door afgestudeerden aan de circusscholen, het presenteren van de show als een verhaal en het achterwege laten van dieren, en ten slotte het eigentijdse circus, waarbij een gerichte dramaturgie en theaterwetenschappelijke inzichten het programma bepalen.
Die academische belangstelling voor het circus blijkt in Frankrijk nogal flink ontwikkeld in de afgelopen dertig/veertig jaar: naast Montpellier namen docenten dan wel (post)doc-onderzoekers uit Avignon, Lille, Grenoble, Lyon en Rennes aan het congres deel.
Charles Jacquelin werkt aan een dissertatie over de geschiedenis van het circus aan de hand van een verzameling prentbriefkaarten, die als souvenir werden uitgegeven en verkocht tijdens de Europese tournee van het Amerikaanse megacircus Barnum and Bailey in de vroege twintigste eeuw. In totaal verwerkte hij reeds 1900 prentbriefkaarten die deel uitmaken van verschillende particuliere verzamelingen in Frankrijk, zoals het Fonds CarPo (Cartes Postales). Met name de bijschriften die de verzenders van de kaarten hebben toegevoegd vormen een rijke bron van inzicht hoe het circus werkte, georganiseerd was, reisde en als een uiterst efficiënt bedrijf zijn bezoekers bleef verbazen. Zijn studie richtte Jacquelin geheel in volgens de inzichten van de fameuze Franse historiografische school van de Annales, met grondleggers als Lucien Febvre en Marc Bloch als inspiratoren: alles kan dienen als historische bron: van officiële akte tot kattenbelletje op een prentbriefkaart.
Ook analyses die meer gestoeld zijn op de praktijk van het circus kwamen aan bod, onder meer door de bijdrage van Valérie Fratellini, achterkleindochter van Paul Fratellini (één van het legendarische Fratellini clownstrio) en pedagogisch directeur van de Académie Fratellini. De erkenning van deze opleiding door de Franse overheid en de inhoudelijke samenwerking met de Université de Paris 8 vormen een garantie op continuïteit en wetenschappelijke aandacht voor het circusvak.
Philippe Goudard werkte aanvankelijk in het circus als acrobaat, clown en producent, maar is thans hoogleraar aan de Paul Valéry Universiteit en geeft leiding aan het curriculum circus en theaterstudies. Recent (2020) verscheen onder zijn redactie de bundel Figures du Clown, sur Scène, en Piste et à l’Écran. Ook onderhoudt zijn vakgroep een interessante tweetalige website Circus Arts & Sciences, met veel informatie over het lopende circusonderzoek en de diverse relaties met verwante instituten.
Lucie Bonnet ten slotte, promovenda aan de Universiteit van Grenoble, brak een lans voor het harde fysieke bestaan van een circusartiest, waarbij zij zich met name richtte op vrouwen die als luchtacrobate werken. De mythe van het door de lucht zweven en los zijn van de aarde, gekoppeld aan een romantisch idee van een vrij bestaan ontnuchterde zij door te wijzen op de langdurige en keiharde training die de basis vormt voor de luchtacrobatiek.
Ook archieven, bibliotheken en databestanden kwamen in Montpellier aan bod, als bron voor het academische bedrijf. Prominent is het Centre National des Arts du Cirque (CNAC) te Châlons-en-Champagne, dat nauw samenwerkt met de Bibliothèque Nationale de France (BNF). In Canada neemt het TOHU, Cité des Arts du Cirque te Montreal een belangrijke rol als verzamelplaats in. Afgesproken is in ieder geval dat er in de nabije toekomst meer contact zal zijn tussen het Allard Pierson en de collega’s elders in Europa. Zodoende kan de gebleken achterstand van het academisch onderzoek in ons land misschien worden ingelopen. Het circus is het als cultuurfenomeen meer dan waard.
Beeld: Affiche Circus Busch, ontwerp en druk Adolph Friedländer, 1909. Collectie Circusmuseum.nl