Hoe wordt een acteur op de toneelschool opgeleid? In het eerste deel van een nieuwe serie vertelt acteur en toneelmeester Bert Luppes over zijn lessen op de Toneelacademie Maastricht, waarin hij zijn eigen scholing en ontwikkeling gebruikt. Lesgeven is doorgeven. En de beste manier om iets te leren is door er les in te geven.
Den Haag
‘Ik ben in 1955 geboren in Den Haag. Vanaf mijn 6de jaar woonde ik in Moerwijk, een opbouwwijk voor middenstanders en lage ambtenaren, die in portieken woonden, wat later zo’n krachtwijk werd. Ik voetbalde veel en werd thuis totaal niet gestimuleerd richting theater. Mijn eerste kennismaking daarmee was op mijn 16de toen we op de middelbare school onder leiding van een bevlogen leraar naar de Haagse Comedie in de Koninklijke Schouwburg gingen kijken. Ik zag toen Ko van Dijk en Paul Steenbergen en Kees Coolen spelen. Daar zaten we voor één gulden op het schellinkje en ik zag door mijn verrekijker in de verte een wereld op het toneel die me enorm aansprak. Het was echt een top middelbare school. We hadden een leraar Frans, die na het lesgeven op vrijdagmiddag in zijn Peugeootje stapte en in één ruk naar Parijs reed. Daar bleef hij het weekend en reed op maandagochtend weer terug om les te geven. En dan vertelde hij wat hij dat weekend in Parijs had gedaan. Die man was in mijn beleving naar een andere wereld, een andere planeet geweest. Ik hing aan zijn lippen en vond zijn verhalen geweldig. Mijn leraar Nederlands was Jan Verstappen, de broer van filmregisseur Wim Verstappen en getrouwd met actrice Etha Coster. Hij regisseerde in 1973 op school Mistero Buffo wat de Internationale Nieuwe Scene toen in datzelfde jaar tijdens het Holland Festival speelde. Ik kreeg de rol van de nar, die Charles Cornette ook speelde. Ik was 17 jaar toen ik voor de allereerste keer zelf op het toneel stond en ik dacht: dit wil ik. Ik vond het samen spelen met anderen fijn, kreeg erkenning, het bracht iets belangrijks in me teweeg. En toen wilde ik naar de toneelschool.
Maastricht
De keuze voor de Toneelacademie Maastricht was puur toeval. Ik wist helemaal niets van het bestaan van andere toneelscholen. We kregen op de middelbare school een boekje over vervolgopleidingen en daar stond iets in over Maastricht. De allereerste keer dat ik vanuit Den Haag in Maastricht op een zaterdag uit de trein stapte was het prachtig weer en ik kwam in een soort van inspirerend buitenland terecht wat ik nog nooit eerder gezien had. Met straten van kinderkopjes, en de Lenculenstraat die omhoog liep. Het oude sfeervolle kloostergebouw waarin de school was gevestigd was voor mij echt een openbaring. Alle ramen stonden open en ik hoorde dat er daarachter iets gebeurde. Muziek uit het bewegingslokaal. Zang uit een ander lokaal. Achter die ramen werd gewerkt en waren mensen met hun vak bezig en dat hoorde ik allemaal. Ik had nog geen slaapplaats op die allereerste dag van de selectieweek. Aan het einde van de dag komt er iemand naar mij toe in een overall in een kanariegele DAF en hij zegt tegen mij: jij zoekt een slaapplaats? Nou, kom maar mee, wij slapen op een boot en je kan deze week wel bij ons op de boot slapen. Ik kom op die boot waar Johan Simons, Inger de Vrede, Jack Vecht en Martin de Smet waren. Ik heb een topweek gehad. Met z’n allen op die boot en elke avond kletsen. Een beetje commune-achtig. Daardoor heb ik in die eerste week heel ontspannen gespeeld, omdat ik me zo op mijn gemak voelde en totaal niet dacht: o, ik moet nu presteren, want ik moet aangenomen worden. Het voelde zo vanzelfsprekend. Op de één of andere manier zat die jas meteen goed. Toen leerde ik: de basisvoorwaarde voor spelen is gemeenschappelijkheid, iets met elkaar aan willen gaan en interesse hebben in elkaar. Nieuwsgierig zijn naar de ander en de ander willen toelaten in jouw wereld.
Ik ben iemand van de lange adem. Iemand die het nodig heeft dat er een klimaat is en mensen zijn waar ik me bij thuis voel. De mensen op die boot uit 1974 zie ik nu in 2021 nog steeds.
Op de Toneelacademie heb ik de docentenopleiding gedaan. De goede speldocenten in die tijd waren de docenten die zelf ook acteur waren. Die nog met één been in de praktijk stonden. De Vlaamse acteur Rudi van Vlaenderen bijvoorbeeld. Een indrukwekkende verschijning die zo mooi over zijn vak kon vertellen. Hij was tijdens mijn studie een voorbeeld voor mij. Ik herinner mij nu niet meer wat de speldocenten op de Toneelacademie precies met ons trainden. Of ze de technische aspecten van het toneelspel aan ons duidelijk maakten. Wel vond ik het heerlijk om samen met een docent toneelteksten te lezen. Het was heel prettig om niet meteen op de vloer te hoeven staan. Maar gewoon eerst het materiaal rustig te lezen. En daarover te praten aan tafel. Dat gaf mij rust. Want ik was een jonge hond en wilde spelen, spelen, spelen. Even zitten, het weten en beseffen en laten indalen, dat had ik nodig. Maar ik kan me niet meer herinneren dat iemand mij het metrum of de klemtonen heeft aangeleerd. Wat je met leestekens kan doen als acteur. Of hoe je een rol voorbereidt.
De praktijk
Gedurende mijn loopbaan als acteur heb ik de start van een aantal gerenommeerde theatergroepen mogen meemaken. Sinds 1988 werk ik al samen met Johan Simons bij achtereenvolgens Het Vervolg, het Regiotheater, Hollandia, Het Zuidelijk Toneel en NTGent. Johan is altijd goed geweest in het buiten de gebaande paden denken en werken. Hij is als mens echt autonoom en dus ook als theatermaker. Hij kan beelden, verhalen en associaties in jou als acteur naar boven halen, die jij zelf misschien nog helemaal niet door hebt, en die dan op het toneel zetten. Hij werkt als een beeldhouwer. Hij haalt dingen eraf. Om de kern van het personage te vinden. Johan krijgt een blok steen, de acteur, en dan gaat hij intuïtief hakken. Het is voor hem niet zozeer van belang hoe het er dan uit komt te zien. Hij maakt jou als acteur duidelijk dat hij het zelf ook niet allemaal weet en dat hij daarom heel veel wil weten van wat jij als acteur ervan vindt. Wat jouw verhalen en associaties zijn, hoe jij het ziet. Hij heeft heel erg de inspiratie van de acteur nodig. Hij doet daar een beroep op en dat is voor een acteur heel fijn. Dan lees je later in een recensie terug: Johan Simons vindt dat en dat. Maar dan denk je: dat heeft hij van mij als acteur gehoord. En omdat we al zo vaak met elkaar gewerkt hebben en hij me zo goed kent, zegt hij: wat je nu speelt kan, maar het kan ook anders. Je kan het morgen ook anders proberen wat mij betreft.
Met Mirjam Koen werkte ik vanaf 1988 bij het Onafhankelijk Toneel. Mirjam is iemand die veel opdrachten aan haar acteurs geeft. Zij is echt iemand die de makende acteur bij je losmaakt. Dus ze geeft opdrachten zoals: laat eens in een improvisatie zien hoe jouw personage tegen de andere figuren in het stuk aankijkt. En dat ga je morgen laten zien. Dus denk daar maar over na vanavond. Ik heb zelden een regisseur meegemaakt die zoveel opschrijft als je staat te spelen. Dan denk je: wat zit je daar nou allemaal op te schrijven? En dan komt ze een paar weken later met: wacht even, in die improvisatie van een paar weken geleden hield je je pen op een bepaalde manier vast. Je moet nu je pen ook zo vasthouden. Het is verbazingwekkend hoe zij altijd iets kan gebruiken van wat jij als acteur gewoon hebt geïmproviseerd. Mirjam gebruikt altijd het woord ‘persoonlijk’. Niet in de zin van privé-persoonlijk. Maar iets persoonlijk maken heeft met waarachtigheid en geloofwaardigheid te maken. Dat het je past. Dat je als acteur het gevoel hebt dat je jezelf niet voor de gek houdt tijdens het spelen. De ene acteur moet dan meer voelen. De andere acteur moet het technisch opschrijven of een heel parcours voor zichzelf op papier zetten. Weer een ander doet het heel intuïtief en weet niet of hij het kan herhalen.
Toneelmeester
Ik probeer de studenten tijdens mijn lessen op de Toneelacademie Maastricht daar ook achter te laten komen: wat is jouw manier? Ontdek waar jij iedere keer tegenaan loopt. En wat je kan gebruiken. Studenten die op de Toneelacademie afstuderen zijn totaal verschillende persoonlijkheden, maar ze hebben allen hun vakmatigheid en werkhouding meegekregen. Ik werk in mijn lessen heel erg vanuit mijn acteurschap. Als we beginnen zeg ik altijd: ik ben geen regisseur. Ik heb wel geregisseerd en dat vond ik soms leuk, maar ik ben acteur en ik ga met jullie werken als mijn collega acteurs. In mijn definitie van het acteurschap is een acteur degene die aanbiedt. Als acteur kan ik heel goed werken met regisseurs die het niet weten. En dat ook durven te zeggen. Daarvan word ik als acteur niet ongelukkig. De kwetsbaarheid en de openheid van een regisseur die zegt het niet te weten, geeft ruimte aan de creativiteit van de acteur. Aan het in beelden of inhoud denken van de acteur. Dat biedt juist voor een acteur meer ruimte dan een regisseur die zegt: zo moet het en ik weet het al. Ik heb van twijfel mijn methode gemaakt. Dat vind ik prettig en zo speel ik ook. Vanuit het niet-weten benader ik mijn rollen. Na meer dan veertig jaar spelen weet ik een hele hoop dingen natuurlijk wel. Maar het wel-weten is niet mijn uitgangspunt om te gaan spelen. Natuurlijk moet ik mijn tekst kennen en ik moet weten wat ik zeg. Maar ik hoeft het niet meteen goed te doen. Ik speel ook nooit iets voor. Maar ik ga naast de student staan en dan ga ik met hem meespelen en probeer ik me in te leven in wat de student speelt en dan snap ik vaak wat hij staat te spelen. Terwijl als ik ernaar kijk kan ik het bijna nooit sturen. Na afloop van hun opleiding zijn de studenten natuurlijk niet uitgeleerd. En dat hoeft ook niet. De praktijk zal ze verder scholen. Zoals dat bij mij ook is gebeurd in de samenwerking met de verschillende toneelmeesters met wie ik te maken heb gehad.’
foto Paul Rondags