Hoe zorg je voor een veilige leeromgeving? Die vraag is urgent voor de theaterscholen na een reeks meldingen van grensoverschrijdend gedrag. Welke veranderingen zijn ingezet en waar staan de scholen nu? TM ging in gesprek met Caspar Nieuwenhuis (directeur HKU Theater) en Rob Ligthert (teamleider/directeur Toneelacademie Maastricht).
‘Deze tegelvloer is middeleeuws. Dit is het oudste stukje van het hele gebouw.’ Per Zoom geeft Rob Ligthert een rondleiding door zijn kamer in een een vleugel van het voormalige protestants weeshuis in Maastricht. ‘Aan het begin van het jaar nodig ik de eerstejaars hier uit, want anders komen ze hier pas als iets aan de hand is.’
Caspar Nieuwenhuis moet zijn digitale achtergrond uitzetten voordat we zijn kamer kunnen zien.
‘Dit is minder charmant. Dit gebouw komt uit de 17e eeuw, maar de binnenkant is jaren tachtig.’ Hij heeft een paar kunstwerken aan de muur en is vooral trots op een door Mondriaan geïnspireerd schilderij van Monique, een vrouw met een mentale en fysieke beperking.
Beide werkkamers liggen in het gebouw waar de studenten les krijgen. Hoewel Ligtherts positie officieel ‘teamleider’ heet, is zijn functie vergelijkbaar die van Nieuwenhuis. Als schooldirecteuren maken ze deel uit van het Landelijk Netwerk Theaterscholen (LNT) waarin de Nederlandse theateropleidingen informatie uitwisselen en beleid afstemmen over bijvoorbeeld stagecontracten.
De Metoo beweging die in 2015 begon, heeft op alle scholen veel losgemaakt. Ligthert en Nieuwenhuis die respectievelijk in 2014 en 2018 directeur werden, kregen de taak om een veilige leeromgeving te creëren en de heersende cultuur op de toneelscholen te veranderen.
Hoe zorgen jullie voor een veilige leeromgeving?
Nieuwenhuis: ‘De primaire taak van de theaterschooldirecteuren is om een omgeving te creëren waarin artistieke en persoonlijke ontwikkeling mogelijk is. Eén van de voorwaarden voor die ontwikkeling is de sociale veiligheid. Daarvoor hebben de scholen een structuur die we met een chic woord ‘kwaliteitszorg’ noemen. De kwaliteitszorg wordt vormgegeven door middel van medezeggenschapsraden en evaluatiemomenten waaraan studenten deelnemen.’
Ligthert: ‘Maar als het goed is, merken de meeste studenten van de ‘kwaliteitszorg’ vrij weinig. De meesten hebben niet zoveel met een medezeggenschapsraad of de OER.’
Nieuwenhuis: ‘Deze structuren zijn vooral bekend bij studenten die bijvoorbeeld in de opleidingscommissie zitten, maar dat zijn – laten we zeggen – vijftien mensen op in ons geval bijna driehonderd studenten. De rest volgt gewoon het onderwijsprogramma.
De grote vraag onder dit systeem is: hoe kan het dat de structuur zo fijnmazig is, en dat er alsnog situaties van machtsmisbruik en grensoverschrijdend gedrag voorkomen? En is het te voorkomen?’
Hoe zorg je ervoor dat de studenten die niet in zo’n commissie zitten gehoord worden?
Nieuwenhuis: ‘We doen dat op verschillende manieren. Er zijn formele en informele evaluatiemomenten. We proberen gevoelige onderwerpen bespreekbaar te maken door programma’s te organiseren voor de hele school. In Utrecht organiseren studenten Speak Up Now-sessies, die wij als school faciliteren. Studenten gaan in die sessies in gesprek met elkaar, docenten en externe ervaringsdeskundigen. Ze praten over racisme, discriminatie, over blinde vlekken en gedragspatronen. De uitwisseling is belangrijk.
Als iemand zich onveilig voelt, dan zijn er verschillende aanspreekpunten, verschillende routes. Hoe die routes er precies uitzien is bij elke school anders. In Utrecht zijn je eerste, dichtstbijzijnde aanspreekpunten de tutor en studieleider. Bij sommige opleidingen werken we ook met een buddy-systeem, dan zijn medestudenten ook een aanspreekpunt. Ook zijn er nog twee formele routes voor studenten en docenten om te melden dat hij of zij zich onveilig voelt. Een student kan naar een vertrouwenspersoon of decaan. Die werken HKU-breed, dus staan iets verder van de studenten af.’
Ligthert: ‘In Maastricht is de mentor het eerste aanspreekpunt. Daarnaast heb je bij ons het clubje ‘studenten onder studenten’. Deze ouderejaars houden zich specifiek met de veiligheid bezig. Maar elke school heeft dus ook nog externe mensen.’
Wat is volgens jullie een veilige leeromgeving?
Ligthert: ‘In Maastricht hebben we duidelijk gekaderd hoe een docent zich hoort te gedragen. De behoefte aan de heldere en leesbare code kwam voort uit de wens om ons ergens toe kunnen verhouden, zodat het niet in vaagheid blijft hangen. Daarom heb ik in 2018 onze gedragscode herzien. De versie van vóór 2018 was een algemeen stuk van de Hogeschool Zuyd. Ik herkende onze Toneelacademie er niet in. De nieuwe code leest als een handleiding. Er komen onderwerpen aan bod zoals: pesten, discrimineren en andere aspecten van sociale (on-)veiligheid.’
Wat doe je met die gedragscode?
Ligthert: ‘De gedragscode is onderdeel van het contract van alle (gast)docenten. Docenten hebben een professionele verantwoordelijkheid voor een veilige werk- en leeromgeving. Je tekent daarom dat kennis hebt genomen van die code en dat je die naleeft. Mocht er iets gebeuren dan hebben we een referentie waar we naar kunnen verwijzen.’
Is het al eens voorgekomen dat je de gedragscode moest gebruiken?
Ligthert: ‘Heel vaak. Meestal gaat dan het over kleine zaken. Kleine zaken kunnen samen een patroon vormen.’
Kan je een voorbeeld geven over wanneer je hem hebt gebruikt?
Ligthert: ‘Stel je voor, Belle zit in een andere klas en ik als docent zeg tijdens een beoordeling: ‘J’e moet je niet als Belle opstellen want dat lijkt nergens op’’. Ik voer Belle dan op als slecht voorbeeld waardoor jij kan denken: bij een andere klas ben ik aan de beurt.’
Nieuwenhuis: ‘Dit is een voorbeeld van een concreet geval, maar vaker is het onduidelijker. Bij zulke momenten gaat het meer om grensvervaging dan grensoverschrijding. Dat zijn bijvoorbeeld momenten waarop docenten met studenten naar een voorstelling gaan en na afloop biertjes drinken in een café. Docenten en studenten beseffen niet altijd dat de onderwijssituatie dan voortduurt. Zelfs als student en docent elkaar erg mogen – en misschien ontwikkelen ze zelfs gedurende de jaren een vriendschappelijke relatie – blijft het een feit dat ze docent en student zijn.’
Ligthert: ‘Een docent is twentyfour/seven docent. Stel dat een docent in een dronken bui vertelt dat hij is verlaten door zijn partner. Een student kan zich vervolgens zorgen maken om die docent. Een student kan denken: ik moet het hem niet te moeilijk maken, want hij heeft het al zo zwaar. Dat zijn grijze gebieden waar je je van bewust moet zijn als verantwoordelijke.’
Nieuwenhuis: ‘Op het moment dat de grens tussen studenten en docenten niet meer helder is, dan heeft het zijn weerslag op het functioneren van een docent. Er ontstaat dan het idee dat iemand wordt voorgetrokken. Daar moet je scherp op zijn. Een goede structuur werkt ondersteunend. Maar hoe strak je de teugels ook aantrekt, de grenzen kunnen in dit soort situaties vervagen. We creëren daarom een cultuur waarin openlijk gesproken kan worden. Dat is een constant lopend gesprek.’
Ik kan me voorstellen dat een hogerejaars makkelijker in staat is om te denken: ‘Dit is nog geen politiezaak maar toch voel ik me niet prettig’. Als eerstejaars ben je daarin kwetsbaarder, dan denk je: ‘Oh my god, ik ben op de plek waar ik al mijn hele leven naartoe wil’. Hoe zorg je dat ook eerstejaars situaties signaleren die grensoverschrijdend zijn?
Ligthert: ‘Bij ons is er sinds een aantal jaar dat clubje ‘studenten onder studenten’. In drie sessies verkennen en behandelen de studenten onder andere de gedragscode. Centrale vraag hierbij is: wat is wel normaal en wat niet?
Tijdens de sessies wordt ook een anonieme enquête gehouden die studenten hebben opgesteld. Daarin staan vragen zoals: ‘Voel je je wel eens onveilig?’. De ouderejaars bespreken met mij de resultaten. Het gaat mij dan niet per se om welke docenten dit gedrag vertonen, maar wat de studenten in de weg zit.’
Wat als een student het niet aandurft om met zijn mentor of tutor te praten?
Nieuwenhuis: ‘In Utrecht stellen de vertrouwenspersonen zich in het eerste jaar aan de klas voor. Zij vertellen: ‘Mocht er iets zijn dat jullie niet zomaar met de studieleider, tutor of de directeur kunnen bespreken – of durven te bespreken – dan kunnen jullie dat bij ons doen.’ De vertrouwenspersoon heeft een geheimhoudingsplicht. Hierdoor kan de vertrouwenspersoon alleen handelen met medeweten van de student. De student mag altijd zeggen: tot hier en niet verder. Dit medeweten behoudt hij ook als het bij de directeur ligt.’
Ligthert: ‘We willen eigenlijk dit soort zaken voor zijn. We willen het liefst dat studenten dingen melden voordat ze zo groot zijn dat ze naar de vertrouwenspersoon moeten. Het eerste aanspreekpunt is daarom de mentor.’
Wordt van zo’n eerste aanspreekpunt gebruikt gemaakt?
Ligthert: ‘Er is altijd een aarzeling voor je aan zulke gesprekken begint. We proberen een cultuur te organiseren waarin men elkaar aanspreekt op gedrag en inhoud. Als studenten merken dat zij gehoord worden, dan wordt die cultuur een mechaniek dat zichzelf versterkt.’
Nieuwenhuis: ‘In principe willen we een cultuur waarin we met vertrouwen en respect elkaar kunnen wijzen op gedrag. Dat zo’n gesprek zonder angst kan plaatsvinden. Dat studenten de weg vinden naar hun tutor of vertrouwenspersoon als ze zich onveilig voelen. Dat ze ook weten, dat als ze iets melden, dat er concreet iets mee gedaan wordt. Dat betekent dat een student naar de studieleider of tutor kan gaan om te zeggen: in deze les of bij deze docent voel ik me niet prettig. Vanaf daar treedt er een protocol in werking.’
Het voorbeeld dat je eerder aanhaalde: een docent gaat met leerlingen na een voorstelling naar het café. Stel dat er iets gebeurt en er komen klachten over, wat doe je dan met die klachten?
Nieuwenhuis: ‘Je gaat altijd het gesprek aan met je docenten. De consequenties zijn afhankelijk van wat er is gebeurd. Ik moet daarbij rekening houden dat ik als schooldirecteur verantwoordelijk ben voor de student én de docent. Dus als een docent zijn ziel en zaligheid op tafel legt in het café dan zou ik zeggen: ‘Vertel dit niet meer aan de student, want je relatie verandert, maar ik vraag ook: kan ik je ergens mee helpen?’ Stel er is in zo’n gesprek een hand op een been gelegd, dan zal ik de grens stellen: dit is echt absoluut niet geoorloofd en je krijgt de berisping. In het geval dat dit al een tweede keer is dat ik het hoor, dan ontstaat er een patroon en dan start ik een onderzoek of wordt een dossier opgebouwd. Ik moet iets met zo’n patroon. Ik vertrouw er niet langer op dat een docent de grens kan bewaken tussen zichzelf en de student.’
Ligthert: ‘Ik vind dat we stelliger moeten zijn. Het gaat níet om je eigen grens bewaken. Het verhaal: ‘Ik kan zelf bepalen waar een grens ligt’, heb ik te vaak gehoord. Ik zeg: er zijn grenzen, die zijn gedefinieerd en daar moet je van op de hoogte zijn en je bent pas een professional als je ernaar handelt.’
Nieuwenhuis: ‘Daar heb je helemaal gelijk in. Waar ik op doel is dat we meer nodig hebben dan die gedragscode. Je hebt de professionaliteit van de docent nodig om de grens te bewaken. Als leidinggevende krijg ik incidenten pas te horen op het moment dat ze al zijn gebeurd. Daarom zeg ik: als leidinggevende ben ik ook afhankelijk van of een docent zijn of haar eigen grenzen bewaakt.’
Als iemand iets meldt over een incident, hoe komt dat dan op jullie bureau terecht?
Nieuwenhuis: ‘Het komt bij mij via de studieleider of de tutor. Allereerst zegt de melder tegen deze personen: ‘Dit en dat beviel me niet’. Uit dat gesprek moet blijken wat er precies gebeurd is. Als de studieleider geen patroon ziet heeft hij het mandaat om het zelf op te lossen. Eventuele vervolgstappen worden in samenspraak met de student besloten. Vindt de student dat die docent echt te ver is gegaan, dan word ik nadrukkelijker betrokken. Vervolgens bespreken de studieleider en ik het geval met de student, de docent en de klas. Zo werkt het ook als er tussen studenten onderling iets is gebeurd.
Als een student een formele klacht indient en zegt dat een docent iets strafbaars heeft gedaan – dan adviseren wij dringend om aangifte te doen en met de vertrouwenspersoon te spreken.’
Het lijkt me een best moeilijke positie voor een studieleider om de stap naar de directeur te maken. Zo’n studieleider wil niet het gevoel hebben dat hij klikt.
Nieuwenhuis: ‘Ja, in het systeem zitten veel momenten waarop iemand kan twijfelen en kan denken: wat doe ik deze docent aan als ik dit zeg en gaat zijn carrière dan naar de knoppen? Voor een student geldt natuurlijk ook die twijfel: klopt het eigenlijk wel wat ik heb ervaren en wat ik heb gevoeld, heb ik er ook zelf een rol in?
En het moeilijke is: je wil in een theaterschoolsituatie leerprocessen zo intens mogelijk maken. Je doet er als docent – als heel team – alles aan om die omgeving te creëren. Daar gebruik je ook jezelf voor. Op eenzelfde manier neem je als student ook je thuissituatie mee, je karakter en je manier van van praten, je manier van boos worden en je manier van verliefd worden. Een professionele docent kan daar mee omgaan.’
Hoe kom je tot een besluit: deze docent toont een patroon en het komt niet meer goed?
Ligthert: ‘Voor mij is zelfreflectie belangrijk. Als een docent die niet heeft dan mist hij het gen om zelf tot ontwikkeling te komen. Al werk je dertig jaar in een onderwijsinstelling, als je geen zelfreflectie hebt dan kan je ook niet bijdragen aan de ontwikkeling van een student.’
Nieuwenhuis: ‘Eens. Wat overigens niet wil zeggen, dat als iemand wel zelfreflectie toont we dan automatisch tot een andere keuze komen.’
Jullie maken een sterk onderscheid tussen de formele route en informele route, waarom is dat zo belangrijk voor jullie?
Ligthert: ‘In Maastricht was er in 2018 een grote casus, daarin twijfelde de melder om een formele klacht in te dienen. Als leidinggevende wilde ik – ongeacht de formele klacht van de melder – er werk van maken. Wat me overkwam was vrij bizar. In het Nederlandse systeem ligt er een zware verantwoordelijkheid bij de melder/slachtoffer. Er zat een jurist van mijn eigen organisatie tegenover me die zei: ‘Zonder formele klacht houdt het op’. Maar dat kon ik niet. Als ik me erbij zou neerleggen dan zou dat betekenen dat ik me ziende blind moest terugtrekken. Dan zou ik door moeten gaan alsof er niets was gebeurd. In zo’n geval moet je handelen.’
Wat doe je in zo’n geval?
Nieuwenhuis: ‘Eerst weinig slapen. Dat zijn slapeloze nachten. Zo’n situatie is een steen in de maag. Aan de ene kant denk je: ‘Ik vind dat het niet kan en ik weet dat ik moet handelen’, maar aan de andere kant heb je zonder formele klacht maar beperkte juridische middelen. En toch: je wil een signaal afgeven aan de hele schoolgemeenschap. Een signaal over waar de grens ligt – maar je schaatst op heel dun ijs.’
Ligthert: ‘Als leidinggevende mag je je niet verschuilen achter een juridische werkelijkheid. Een jurist kan zich misschien bij zulke zaken neerleggen maar ik niet.’
Die gedragscode waar jullie over vertelden, die is toch opgenomen in het contract van de docent? Waarom gebruik je die niet?
Ligthert: ‘Was het maar zo simpel.’
Nieuwenhuis: ‘Als een docent de gedragscode overtreedt en een gedragspatroon laat zien waardoor onveiligheid heerst, dan kan je beargumenteren dat hij een onwerkbare situatie heeft gecreëerd. Met die redenering zal ik naar die docent stappen en hem van het onderwijs halen. Dat is het middel dat ik heb: een docent op non-actief stellen.’
Ligthert: ‘En het gaat erom: hoe kom je daar? Welke stappen kan je zetten? Daar is een heel streng juridisch kader voor. Zonder melder kan juridisch gezien de dader achterover zitten en zeggen: als er geen formele melding is waarom zitten we hier dan?’
Nieuwenhuis: ‘Het enige wat je kan doen is naar boven gaan, je moet het met je college van bestuur bespreken. Er volgen gesprekken met de h&r directeur, als iemand onder contract staat dan moet je dat netjes ontbinden dat is een heel proces.’
Als jullie zo achter de melder staan, wat zijn dan de redenen dat een melder er geen formele klacht van maakt?
Nieuwenhuis: ‘Verschillende redenen. Een student kan een melding doen, merken dat er werk van wordt gemaakt en daar genoegen mee nemen. Het ligt ook aan de aard van de klacht. Is die ernstig genoeg voor aangifte? Dan wordt het van een melding een formele klacht en dan adviseren we de student dringend om aangifte te doen. Maar de consequenties van een aangifte zijn soms heftig. De melder zal uiteindelijk publiekelijk zijn of haar verhaal moeten doen. Het kan in de media terecht komen. Dat is een heftige consequentie. Dit zijn mensen die nog in ontwikkeling zijn en die in een onderwijssituatie zitten. Ze zijn gefocust op hun toekomst. Een formele procedure kan je storen in je ontwikkeling.’
Dat klinkt als een lastig dilemma. Aan de ene kant is een melding niet zomaar een reden voor ontslag, en aan de andere kant kan een formele klacht een negatieve impact op de ontwikkeling van de student hebben.
Nieuwenhuis: ‘Uiteindelijk ben ik verantwoordelijk voor de veilige leer- én werkomgeving van iedereen hier op school. Bij een melding kan ik iemand op non-actief stellen en onderzoek inzetten, maar ik kan nooit iemand schuldig verklaren voor ik voldoende een beeld heb van wat er is gebeurd. Dat is aan een rechter om te bepalen.
Primair is ons gezamenlijk belang om een omgeving te creëren waarin persoonlijke en artistieke ontwikkeling mogelijk is. Een veilige leer- en werkomgeving is daarbij een voorwaarde. Bij dit soort lastige dilemma’s zal ik altijd dit uitgangspunt voorop stellen.’
Hoe reageren docenten op de nieuwe ontwikkelingen zoals een strakke gedragscode en de invoering van anonieme enquêtes? Vinden docenten deze nieuwe methodes fijn omdat ze het gevoel hebben: ‘O, alles ligt op tafel; het is niet meer onzichtbaar’, of voelen ze zich in hun autonomie aangetast?
Ligthert: ‘Dat is allebei voorgekomen. Maar mijn mening is: als je in een cultuur machtsmisbruik toestaat – want daar komt het vaak op neer bij grensoverschrijdend gedrag – dan kan je nog zo hard werken, maar als je niet uitpluist waar het misstand in zit, dan word je nooit de school die je wil zijn.’
Nieuwenhuis: ‘Je moet er ook mee rekening houden dat je te maken hebt met verschillende docenten, die in verschillende tijdskaders zijn opgeleid en professional zijn geworden. De moraal is nu aan het veranderen, maar bij de HKU is een gedragscode niet nieuw. We actualiseren de code. Dat is een continu ontwikkelproces. Bij alle generaties zie ik de behoefte om er openlijker over te spreken.’
Wat zeg je tegen een docent die zich op zijn autonomie beroept?
Ligthert: ‘Je moet de docent ervan overtuigen dat een veilige leeromgeving een randvoorwaarde is om optimaal les te kunnen geven. Het kan zijn dat een docent zich dan persoonlijk aangetast of beperkt voelt, maar hij kan nooit tegen een betere onderwijssituatie zijn.’
Beeld: Gemma Pauwels