Bravoure, dacht je. Vrolijke bluf van een viertal overmoedige jonge theatermakers: Lisa Verbelen, Sanne Vanderbruggen, Judith de Joode en Benjamin Moen. Begin twintig waren ze toen ze debuteerden met BOG. Een poging het leven te herstructureren, een sprankelende voorstelling die precies dát deed: proberen greep op het bestaan te krijgen, met taal als belangrijkste tool. (meer…)
Van de tennisbaan aan de rand van Tilburg klinken de percussieve kreten en klanken van gemengd dubbel, maar er wordt niet getennist. De spelers van BOG doen een partijtje associëren. Ze mixen tennis en woordkunst, twee bijzonder absurde verschijningsvormen van menselijke cultuur, in het luchtige taalconcert TAL.
‘Dit is een bal.’ Een eenvoudig zinnetje, zo op het eerste gezicht, en voor iedereen te begrijpen. In de handen van BOG blijkt het zinnetje toch zeker zestig minuten te kunnen fascineren en voldoende variatie op te leveren voor een tienstemmige koorpartituur, die geen minuut verveelt.
Het spelen en componeren met taal is aan de leden van BOG wel besteed. In haar solo ALL. (2019) speelde Lisa Verbelen bijvoorbeeld met woorden op papier die ze steeds in verschillende volgordes legde, waardoor betekenissen van zinnen compleet veranderden. Met TAL. vormt BOG een tienstemmig, meertalig koor om zich enkel op die taal te richten en deze volledig te ontleden.
Met de kenmerkende systematische aanpak doorloopt BOG vormen van taalbegrip en -gebruik om je ondertussen te laten verwonderen over hoe het kan dat wij elkaar begrijpen. Hoe bizar het bijvoorbeeld is dat mensen elkaar kunnen volgen als we het hebben over hier, daar, dat, dit, toen en nu, terwijl die per afzender, moment en situatie op compleet andere dingen kunnen slaan. Simpelweg door het formuleren van zinnetjes als: ‘Ik ben dit. Dit is de bal. De bal en ik zijn dit.’
Maar de voorstelling van BOG is zeker geen les Nederlands. Belangrijke inspiratie voor de enscenering vormde de bijzondere locatie waar de voorstelling speelt: de tennisbaan. In iets te korte, strak zittende, hagelwitte tennisoutfits nemen de spelers tennishoudingen aan, hupsen op hun voorvoet heen en weer, slaken onverstaanbare kreten en rennen plots omslachtige routes over het tennisveld om met veel armzwaaiingen een tennisbal van de grond te rapen.
Deze tennistaal zorgt voor een constante vrolijke energie die prettig in balans is met de kalmere koorzangen waarin woordgebruik centraal staat. In deze onderzoekende delen staan de tien spelers bijvoorbeeld ademloos te kijken naar de gele tennisbal die de hoofdrol vormt van de voorstelling, waaruit weer een melodieus-percussieve woordenstroom op gang komt van manieren om te omschrijven dat iemand ergens naar kijkt.
Verschillende spelers hebben daar nog andere woorden voor, zij spreken vloeiend Russisch, Papiamento, Arabisch, Frans of Portugees. In de uitwerking is dat meer een aardigheidje geworden, vreemde eenden in de zorgvuldig uitgewerkte Nederlandse partituur. Zoals in een compositie waarin alle vertalingen van ‘bal’ te horen zijn – allen klinkend als bal – met als uitzondering het Russische myach, dat met komisch effect een toontje lager klinkt.
Zo gaat het koor vooral in op het absurde en bizarre aan de complexiteit van onze taal, die een leuke nieuwe wending neemt als ook de psyche aan bod komt, ‘jij zegt bal anders dan dat ik dat zeg’, merkt iemand bijvoorbeeld op, waarna de ander uit de doeken doet welk persoonlijk trauma opkomt als hij ‘bal’ zegt. Weer iemand anders denkt eerder aan geslachtsdelen.
De analytische ontleding van onze taal levert bij BOG een muzikale, lichtvoetige voorstelling op, met het dynamische ritme van een tenniswedstrijd. Een beweeglijke persiflage van mensen en hun behoefte aan taal.
Foto: Jan Rymenants