De theatergeschiedenis kent veel meer mensen van kleur dan vaak gedacht wordt. TM en The Need for Legacy presenteren in dit themanummer de eerste acht portretten van een nieuwe serie over voorlopers en sleutelfiguren.
Als je zijn naam intikt bij Google, blijkt ‘Michael Matthews’ een Australische wielrenner te zijn die vooral bekend staat als sprinter die in oktober uit de Giro gestapt schijnt te zijn. Het lijkt wel of de acteur Michael Matthews nooit bestaan heeft en dat is uiterst merkwaardig. Matthews heeft voor velen in de Nederlandse theaterwereld een onuitwisbare indruk gemaakt met zijn inspirerende persona als acteur, performer, vormgever, componist en wat al niet meer.
Michael Matthews is geboren (in 1958) en getogen in New York City en studeerde beeldende kunst, film en theater aan de Temple University in Philadelphia. Op vakantie naar Berlijn bleef hij hangen in Haarlem en hij verhuisde in 1984 definitief naar Nederland voor de liefde – hij was de partner van Jac Heijer, de gezaghebbende toneelcriticus van NRC.
Ik was in de gelukkige omstandigheid om als eerste met hem in het theater te mogen werken, in de Haarlemse Toneelschuur. Hij was een uiterst aantrekkelijke verschijning: cool, long, dark and handsome, met een prachtige stem en een katachtige motoriek.
De eerste voorstelling waarin Matthews en ik samenwerkten was de merkwaardige komedie Kafka ist immer Gut (1985), een theatercollage van dans, music-visuals en gevonden teksten uit een vuilniszak bij de achteruitgang van de Amsterdamse discotheek Mazzo die door meeuwen opengescheurd was. Het bleken mysterieuze gedichten en liefdesbrieven, culminerend in hoogst agressieve, psychotische teksten van een eenzame jongeman gericht aan Karin, een van de bloedmooie bardames van de Mazzo.
Michael heeft deze rotzooi aan persoonlijke, anekdotes als inspiratie genomen om enkele love songs te componeren. De beruchte actrice Marja Habraken speelde op de haar fijnzinnige wijze Karin maar liet het op de uitverkochte premièreavond wegens verregaande dronkenschap afweten, zodat ik met blonde pruik haar rol op het nippertje moest overnemen. Niet dat de recensenten er iets van hebben gemerkt, want de volgende dag ging het in Trouw doodleuk over ‘Marja Habraken, die zich onbegrijpelijkerwijs leent voor dit soort bevuiling van haar eigen soort.’ Wel schreef die recensente: ‘Jammer van Michael Matthews, die prachtig geconcentreerd, kalm en spannend staat te spelen.’
Een jaar later volgde het stuk Cold Sweat Antigone, een bewerking van Sophocles’ Griekse tragedie, doorspekt met legendarische songs van tragisch omgekomen soulzangers. Voor deze voorstelling moet ik echt alle credits aan Matthews geven: hij heeft veel aangedragen en fantastische, funky teksten gemaakt voor het Griekse koor, en misschien was het ook wel zijn idee om een volledige zwarte (en beeldschone) cast voor in te zetten.
De volgende stap was een forse maat groter. De Stopera in Amsterdam was net opgeleverd en op een of andere manier leek het mij een uitdaging om daar zo snel mogelijk een soort van opera te kunnen uitvoeren. Dankzij het enthousiasme van Toneelschuurdirecteur Frans Lommerse zijn we heel brutaal de onderhandelingen ingegaan met het hoofd programmering Pieter Hofman, die vrijwel meteen heel erg gecharmeerd was van het krankzinnige, buitensporige idee. Matthews wist met zijn coole charme vrijwel iedereen voor ons plannetje in te palmen. Maar ik zat met een probleem: wat laat je in godsnaam zien en gebeuren op het gigantisch toneel van het Muziektheater zonder groot gezelschap – of überhaupt zonder gezelschap – en zonder behoorlijk budget?
Ik maakte van de nood een deugd en besloot dat het een soloshow met Michael Matthews moest worden en ik zou een aantal bevriende collegae bellen om voor een habbekrats mee te werken. Dat werd The Man in The Raincoat, een associatieve, gedurfde monoloog van Bob Wilson op muziek van onder anderen Laurie Anderson; een tekst die begon met 56 maal het woord ‘black’. NRC schreef: ‘De grootste kwaliteit van The Man in the Raincoat is evenwel Michael Matthews, een in Nederland levende zwarte Amerikaan die al eerder optrad in Malasch’ theaterwerk. Matthews beschikt over een zeldzaam theatraal charisma; hij beweegt soepel maar, als of hij voortdurend afremt en iedere beweging te veel van het goede acht.(…) Zijn stem bezit onbegrensde mogelijkheden. Hij kan piepen, kermen en miauwen, maar ook diep in de laagste registers de betekenis uit een woord peuren. Matthews is het bewijs, dat eenvoud niet alleen siert maar ook loont.’
De VPRO heeft er nog een eenmalige uitzending aan gewaagd, te vinden in het archief van Beeld en Geluid.
Michael Matthews werd door zijn fenomenale optreden de lieveling van modern theatermakend Nederland en omstreken. Hij danste in de opera De Materie van Louis Andriessen, speelde God in Klaagliederen van Toneelgroep Amsterdam, en regisseerde Cambodia mon amour bij Cosmic Illusion. Daarnaast maakte hij een aantal eigen solovoorstellingen, eerst een serie over dictators, daarna de TheMonster Trilogy, waarin hij lucide reflecteerde op zijn ziekte en aanstaande dood. Hij had aids.
Dat Matthews in het tijdsbestek van 1985 tot 1996 zijn artistieke sporen heeft kunnen verdienen is een buitengewone prestatie geweest en resulteerde in 1995 in de toekenning van de Albert van Dalsumprijs van de stad Amsterdam voor zijn voorstelling Hyde, een onderdeel van The Monster Trilogy. Hij was toen al ernstig ziek en stierf een jaar later.
Theater is een vluchtig medium, voorbij voordat je er erg in hebt, maar tevens even zo aantrekkelijk omdat de duur van een voorstelling een magische werkelijkheid weet te scheppen. Ik vond en vind dat een voorstelling of performance iets moet zijn wat nog nooit eerder te zien en te beleven is geweest. Michael Matthews en ik vonden elkaar in dat soort van theater – eigentijdse statements met als inspiratie de chaotische wereld om ons heen en gebruikmakend van alles en nog wat: de cutting edge van beeldende kunst, moeilijke muziek, moderne dans en over-the-top kitsch.
Zijn invloed vanuit zijn theatrale oeuvre werd bij de aanstormende jonge theatergroepen ongetwijfeld als heel intens beleefd en velen zijn schatplichtig aan zijn pionierswerk vanuit de Toneelschuur. Maar ik ben er van overtuigd dat zijn hele oeuvre bredere invloed heeft gehad: tientallen soloprojecten, tekeningen, teksten en columns en bijdragen voor andere podiumkunstenaars onder wie Gerardjan Rijnders, Louis Andriessen, Rob Hauser, Ping Chong, Cosmic Illusion, Paul Gallis, Amy Gale en mimegroep Carrousel.
De Amsterdamse architect Peter Sas beschikt over een uitgebreid archief, en fotograaf Ben van Duin heeft van vrijwel elke voorstelling waaraan Matthews heeft meegedaan prachtige foto’s geschoten. Ook is daar de reeks aidsfoto’s van Koos Breukel waarop hij trots zijn getormenteerde en zieke lichaam toont, om daarmee in een klap één van de monumentale hoogtepunten van zijn korte maar intense carrière te laten zien.
Foto’s: Koos Breukel en Serge Ligtenberg