Vijf dames zijn gegroepeerd voor een theaterspiegel. Hun fantasierijke, asymmetrische kostuums en uitzinnige pruiken doen vermoeden dat een vriendinnenclub moeders verkleedkist heeft ontdekt. Componist en uitvoerder Huba de Graaff verwelkomt ons persoonlijk. (meer…)
Hoe maak je theater van de genocide die 25 jaar geleden in Srebrenica plaatsvond, vroegen librettist Erik-Ward Geerlings en componist Huba de Graaff zich af. Al snel realiseerden ze zich dat de moord op zo’n 8000 Bosnische moslims hiertoe te veelomvattend was. Ze besloten het grote in het kleine te vangen door in te zoomen op één enkel aspect: de thuiskomst van Kolonel Thom Karremans na de val van de enclave in juli 1995.
Prominente rol speelt de lamp die de Servische generaal Ratko Mladić aan de Dutchbat-commandant schonk, vlak voor hij zou beginnen aan zijn massamoord op de moslimmannen. De beelden van de schutterende Karremans (‘Voor mijn vrouw?’), die vervolgens lachend proost met de meedogenloze moordenaar gingen de hele wereld over. Ze worden ook getoond in De lamp, een treffende titel die de alledaagse banaliteit van dit ‘huiskamerdrama’ onderstreept.
Een uur lang staat de schemerlamp in de geruite plastic boodschappentas midden op het toneel. Pianist Charlie Bo Meijering, gestoken in camouflagebroek met soldatenpet, zet hem aan het begin van de voorstelling omzichtig op het podium, als stille aanklager en getuige. Aanvankelijk heeft ook Ratko Mladić (Helmert Woudenberg) een zwijgende rol. Staand in een hoek of leunend op een stoel slaat hij de ongemakkelijke conversatie gade tussen ‘K.’ (de uitstekende bariton Arnout Lems) en diens echtgenote (de eveneens prima mezzosopraan Esther Kuiper).
Enthousiast reageert zij niet op zijn thuiskomst. Wat heeft die lamp te betekenen?, wil ze weten, en hoe komt hij eraan? Gekocht voor jou, beweert hij. Maar zij heeft de televisiebeelden gezien en weigert met hem te slapen. Ze verwijt hem bovendien dat hij loog tegen Mladić toen hij zei zijn twee kinderen te missen. Begrijpt hij dan niet hoe traumatisch het voor haar is dat zij nooit kinderen hebben gekregen? – Alsof ik alleen maar met jou bezig kon zijn, ik was verantwoordelijk voor 300 man, antwoordt hij geïrriteerd. Meijering beukt rammelende akkoorden uit zijn piano.
Het libretto maakt met korte, afgekapte zinnen de onoverbrugbare kloof tussen het echtpaar invoelbaar. K. zit compleet opgesloten in de wereld van zijn eigen gelijk en wijst elke toenaderingspoging af. Nee, het was helemaal niet zo moeilijk daar en hij was totaal niet bang, het viel allemaal reuze mee. Dat Mladić hem voor het oog van de wereld vernederde, erkent hij evenmin: de generaal deed enkel zijn plicht, hij is een vakman.
De muziek is perfect toegesneden op de schrijnende handeling. K. en zijn vrouw zingen stugge, eenlettergrepige melodielijnen in een traag, afgemeten, tempo. De pianobegeleiding is al even schonkebonkerig en ongenaakbaar, de regie voorziet in een minimum aan interactie. De personages zingen veelal frontaal publiek, met uitgestreken gezichten die geen emotie verraden. K. staat wijdbeens, als de stoere soldaat die hij meent te zijn, zij rommelt met kopjes en schoteltjes. Maar bij het woord ‘genocide’ schiet K.’s stem ongecontroleerd de hoogte in.
Onheilspellend zijn de ronkende elektronische verdubbelingen en tegenstemmen die geregeld opduiken onder het betoog van K. Slapend op de bank heeft hij nachtmerries. Dan zien we de overbekende televisiebeelden waarop Karremans zich als lulletje rozenwater laat afblaffen door Mladić, die als overwinnaar door Srebrenica marcheert en zijn manschappen joviaal de hand schudt. Wanneer hij zijn vrouw wekt met een angstschreeuw, wuift hij haar bezorgdheid weg: hij heeft niemand horen schreeuwen, laat staan zichzelf. Op dergelijke momenten pingelt Meijering liefelijke niets-aan-de-handmuziekjes uit zijn piano. We zitten aan onze stoel genageld.
Wanneer Mevr. K. haar man walgend zijn lafheid voor de voeten werpt en aankondigt bij hem weg te gaan, stapt Mladić naar voren en begint een lange (gesproken) tirade tegen K. Hij is geen man: hij kan nog niet eens kinderen maken en vertrouwt op de luchtsteun die nooit komen zal. Even ontploft K. Hij sleurt de pianist achter zijn instrument vandaan, ramt woedend met twee vlakke handen op de toetsen en schreeuwt dat de Serviërs ‘uit hun laarzen geblazen’ zullen worden. Dan zijgt hij machteloos ineen.
Mladić gaat maar door en werpt K. al zijn falen voor zijn voeten, als is hij nu de stem van diens geweten. Ietwat ongeloofwaardig en bovendien is zijn tekst te lang en pamflettistisch om de aandacht vast te houden. Een koor van mannen- en later ook vrouwenstemmen zingt een almaar aanzwellende Bosnische klaagzang, terwijl Mladić zwijgend de zaal inloopt. Net als je denkt: nu is het af, schreeuwt hij: ‘Trek de stekker er maar uit!’ Een vette anticlimax.
Hierna zet Mevr. K. zich troostend naast haar man op de bank: hij is veilig, niemand neemt hem iets kwalijk, ‘ieder mens heeft recht op een zwak moment’. Achter hen verschijnen beelden van idyllisch natuurschoon en ongeschonden huizen, begeleid door romantische pianoklanken. Dan zien we een massa-executie en valt het doek.
Afgezien van die ellenlange monoloog van Mladić en het larmoyante slot is het een beklemmende voorstelling die veel stof tot nadenken geeft.
Foto: Bowie Verschuuren