Kijken door een inclusieve bril en snappen welke gevoeligheden er bestaan in het theater, leer je niet zomaar als je dat een leven lang niet hebt hoeven doen. Nan van Houte en Neske Beks, inmiddels door de wol geverfd, wisselen in een correspondentie hun ervaringen uit en nodigen vervolgens een volgend koppel uit om het gesprek voort te zetten.
beeld Kwame Kwanzaa
Schot en verdieping
EERSTE FEUILLETON
Lieve inclusieve Neske,
Het was jouw idee. Een briefwisseling onder de titel Lieve inclusieve. En ik struikel meteen over het woord. Inclusief, wat betekent dat eigenlijk? Het is opgenomen in de nieuwe code en een gevleugelde term in de beleidsplannen voor cultuur, maar het paternalisme druipt er van af: Wij verlenen iedereen toegang. Maar die beweging komt zelden vanuit de uitgesloten partij, toch? Die kan er hooguit om smeken.
Natuurlijk ben ik voorstander van een inclusieve maatschappij en een inclusief theaterveld – in de betekenis dat iedereen er ten volle aan deelneemt. Maar anno 2020 vind ik 100 procent witte gezelschappen die aan diversiteit moeten gaan doen om inclusief te worden een beetje verdacht. En gevaarlijk.
Ik zie ze alweer opbranden, de mensen van kleur die worden ingehuurd als acteur of marketingmedewerker, en die niet alleen de verantwoordelijkheid krijgen om een gemengd publiek de zaal in te schoppen, maar die ook de bewustwording van de hele organisatie op hun schouders mogen dragen. Ik moet toegeven dat ik in de jaren negentig als directeur van de NEStheaters de eerste medewerkers van kleur ook opzadelde met zo’n dubbele opdracht: doe je job én breng je perspectief in. Niet dat ik dat besefte, dat inzicht kwam pas als ze het voor gezien hielden. Want het klinkt mooi zo’n diversiteitsbeleid dat ook het personeelsbestand wil verkleuren, maar zolang je de enige medewerker bent met dat andere perspectief is het geen pretje. En ze kregen er geen cent méér voor betaald.
Ik denk dat ik één van de eersten was in Nederland die in 1993 probeerde twee witte theaters inclusiever te maken. Maar ook ik had mijn oogkleppen.
Ik was aangenomen vanwege mijn affiniteit met de jonge makers die geproduceerd en geprogrammeerd werden door de stichting die Frascati runde en de Nederlandse programmering in De Brakke Grond verzorgde. Maar vlak na mijn aanstelling dacht ik nog eens na over wat nu eigenlijk de opdracht was van een publieke instelling in het centrum van Amsterdam. Ik bleef haken aan dat ‘publieke’. Dus liep ik op een dag de route van tramlijn 3 en vroeg me bij iedereen die ik tegenkwam af of hij of zij in onze theaters zou komen. Je kunt het antwoord raden.
Bovendien gebeurde er in die tijd nogal veel op straat en aan de rafelranden van de stad. En dat was vaak dynamischer dan wat er op dat moment op ‘mijn’ podia gebeurde. Verhalen van mensen die met andere ogen naar onze realiteit keken, urban, divers, kritisch, eigentijds.
Terugkijkend was het verre van radicaal, maar het voelde al als een hele stap om in de programmering de confrontatie op te zoeken tussen witte en zwarte cultuur, officiële kunst en street art, zogenaamde professionelen en zogenaamde amateurs. Om een voorstelling te maken met bewoners van een AZC, ruimte te bieden aan een maandelijkse rap en spoken word-contest en theatrale clubnights te organiseren. We wilden de makers en het publiek in Frascati/De Brakke Grond laten zien wat ze niet tegenkwamen in hun bubble – of niet als kunst erkenden – en de hiphoppers, zwarte makers als Nadine Laverne uit de buurttheaters en andere urban creatives een podium bieden in een erkende institutie. Zo hoopten we een bredere invulling te geven aan termen als ‘eigentijds’ en ‘avant-garde’. (NES)Theaters van de straat werd de slogan waaronder Frascati en De Brakke Grond hun imago van exclusieve theaters zouden afschudden en hun podia zouden openstellen voor de performatieve cultuuruitingen van elders, amateur of professioneel, gesubsidieerd of niet. De programmering werd diverser, we produceerden vaker makers van kleur.
Maar de organisatie zelf bleef achter. Pas toen we in 2000 naar de Bijlmer trokken terwijl Frascati een nieuwe fundering kreeg, kwam de omslag. Acht maanden werkten we met personeel én makers samen met bewoners en instellingen in Zuid-Oost en met Cosmic. De Amsterdamse Kunstraad vond daarna dat we te veel ‘beleid’ maakten in plaats van beginnende kunstenaars te faciliteren, en wilde onze productiesubsidie intrekken (wat ze niet lukte), maar de verkleuring van de organisatie kwam wel op gang. We hadden credibility opgebouwd bij jonge mensen in Zuid-Oost. Ze creëerden hun eigen festival Breakin’ Walls in het heropende Frascati en in De Brakke Grond, we ondersteunden Jarrod Francisco bij de oprichting van Likeminds met Chiron Holwijn, Glen Faria, José Montoya en Yousef Gnaoui en startten de werkplaats voor opkomend schrijftalent. En vanaf dat moment waren er allemaal jonge mensen van kleur die graag zaaldienst of kassamedewerker wilden worden, of productieleider.
In 2003 vroegen we jou om de schrijfwerkplaats te komen leiden en nog later werden we vriendinnen die elkaar scherp houden door geïnteresseerd te zijn in elkaars perspectieven en elkaar een spiegel voor te houden. En nu hebben we genoeg lef en pretentie om te denken dat deze gedachtewisseling ook voor de rest van de wereld van belang zou kunnen zijn. Misschien helpt het anderen om niet dezelfde fouten te maken. Want kijken door een inclusieve bril en snappen welke gevoeligheden er bestaan, leer je niet zomaar als je dat een leven lang niet hebt hoeven doen.
Na een tweetal brieven kunnen we andere kunstenaars van kleur vragen om hun bijdrage aan de dialoog. Om zo tot een waaier van perspectieven te komen. Die, zo hopen we, eindelijk schot gaat brengen in de discussie die in Nederland maar niet tot resultaten leidt.
Want dat is nodig. Schot en verdieping.
Al met al ben ik ongelooflijk benieuwd hoe de inclusiviteits-discussie en, vooral -praktijk in Nederland zich gaat ontwikkelen. Ik was zes jaar in Brussel om IETM – het internationale netwerk voor podiumkunsten – te leiden en kom, geloof ik, op een cruciaal moment terug.
Je Nan
Lieve inclusieve Nan,
Mijn idee, ja. De hoofdreden was dat ik de huidige Nes niet meer terug ken als de jouwe, de mijne. Met de nieuwe beleidsplannen zal dat veranderen en heb ik onlangs alweer de eerste kassamedewerker van kleur sinds jaren in de Nes bespeurd – Ik viel hem nog nét niet om de nek.
Het nadeel is echter – zoals jij en ik ons nog herinneren uit de Rick van der Ploeg-jaren – dat vele instellingen en groepen niet vanuit een intrinsieke behoefte inclusief zullen worden maar mensen van kleur zullen inzetten op basis van vorm in plaats van op basis van inhoud. Omdat het moet: tokenism. Het voordeel is dat het beleid iedereen dwingt te erkennen dat de master narrative nog immer de dominante norm is in onze (beeld)taal, verhalen en selectiecriteria én dat de white gaze de norm/meetlat van kwaliteit en curriculum in de kunsten en het kunstonderwijs bepaalt.
Ik ben zwart maar ook ik ben gevormd door hetzelfde witte curriculum en louter omdat het schuurde met mijn identiteit werd ik gedwongen ervan af te wijken.
Even over ons: jij bent nu mijn vriendin, maar ik ken je sinds 1993. We traden tegelijk in dienst in de Nes: jij als directeur van wat toen nog de Theaterunie heette en ik als gedetacheerd ambtenaar bij De Brakke Grond. De Nes was toen met mensen als Michael Matthews, Luc Boyer, de Cosmic Illusion crew en de multiculturele programmering behoorlijk van kleur en in die afspiegeling herkende ik mezelf en koos ik uiteindelijk voor de kunsten. Tien jaar later werd je mijn werkgever: Rutger Esajas (nu artistiek leider bij DeGasten) en ik – allebei van kleur – deel van het artistieke team van Frascati. Waren wij tokens destijds?
Ik meen van niet omdat we gevraagd werden om talent te ontwikkelen (ook een toverwoord destijds), maar ergens waren we het natuurlijk wel, want ondanks dat er al een decennium lang kleur in de programmering van de Nes zat, waren er nog geen mensen van kleur in de artistieke staf: wij waren geen hoofd. Er kwamen wel steeds meer medewerkers van kleur in dienst als zaalwachten en kassamedewerkers. De zusjes Ira en Ayra Kip, Senami Awunou en Fifame Awunou, Joelle Raus, Charlene Smeltz – niet geheel ontoevallig meen ik – nagenoeg allemaal mensen die zich later ook artistiek-inhoudelijk gingen ontwikkelen. Dat is de reden waarom ik zei: schrijf erover, Nan! Vertel over je beleid en deel waarom jij denkt dat het verdween. Schrijf over de winst én het verlies. Er is altijd een lezer die er haar/zijn voordeel mee kan doen.
In 2003 gaven jij en je artistieke staf Maritska Witte en Liet Lenshoek mij een carte blanche – what’s in a name – om een talentontwikkelingsplek op te richten in een van de belangrijkste avant-gardetheaters van Amsterdam en Nederland. Daarmee gaven jullie mij de mogelijkheid mezelf artistiek en dramaturgisch te ontwikkelen terwijl ik tegelijkertijd anderen hielp in het uitbouwen en vormgeven van hun eigen stem in tekst, signatuur en performance. Ik ben trots op de Schrijf[WERK]plaats-Frascati mensen: Marjolijn van Heemstra, Samora Bergtop, Wytske Versteeg, Kimon Moerbeek, Amal Alhaag, Ilse van Daalen, Janneke Bartelds, Milone Reigman, Najiba Abdellaoui en vele anderen deden er hun ding en velen/sommigen van hen stroomden door naar andere podia en uitgevers.
De eerlijkheid gebiedt me echter ook wel te benoemen dat de uitgevers die ik uitnodigde bij de presentaties mensen van kleur minder snel oppikten dan de witte talenten – zelfs ook niet als ze prijzen wonnen. Dat was in het algemeen zo destijds: de grote theaterhuizen, castingbureaus, uitgevers, producenten et cetera – kortom de gehele overwegend witte kunstwereld – maakten plek voor één of twee talenten van kleur en daarmee was diversiteit dan gegarandeerd. Ik las mee toen je schreef aan je speech die je in november jongstleden op het ITA-podium afstak op de herdenkingsavond over Aktie Tomaat en las hoe je je betoog eindigde met: ‘Laat je tomaten rijpen, makers van kleur, activisten van het theater. We hebben nood aan jullie reflectie op die godvergeten onwaarschijnlijk complexe wereld van nu – en zorg ervoor, net als die jongens en meisjes van Aktie Tomaat, dat het onder jullie eigen condities gebeurt, en niet als randprogramma in de witte kerk.’ Ik trok wit weg, want daar stond het zwart op wit: was ik zelf niet jarenlang tevreden geweest met mijn plekje aan de rand. Sterker nog, het is de basis van mijn carrière.
Wat maakt dat ik daar nooit mijn bek over open trok? Een taai overlevingsmechanisme, meen ik. Tevreden met een plekje in de marge. Iets waar ik wijlen Nadine Laverne en vele anderen die ik niet bij naam noem op stuk zag lopen. Ze/we weigerden slachtoffer te zijn en timmerden geduldig verder aan de weg terwijl we de ster van witten met evenveel (of erger: minder) talent sneller zagen oprijzen dan de onze. Nu durf ikzelf hardop te zeggen dat ik mezelf niet eens toestond dat gevoel toe te laten. Snel die ‘Say it loud, I’m black and I’m proud.’ – pleister op de wonde. Blijkbaar hadden de kunsten en de maatschappij het verzet tegen de racistische karikatuur van Zwarte Piet nodig om ons allen – zwart én wit – bewuster na te laten denken over de positionering van Nederlanders van kleur. Het hielp de vele micro-agressies (*) te benoemen en ons van de racial freeze (**) te leren ontdoen.
Achteraf denk ik, nee weet ik zeker, dat het Quinsy Gario en Jerry Luther Afriye zijn geweest die de échte verandering op gang hebben gebracht en wij: de generaties makers die voor hen kwamen volgden aanvankelijk aarzelend, later gedwee. Enerzijds was ik blij dat ze het racisme durfden aankaarten maar ik dacht ook: ‘Oei oei moet dit nou? Doen ze hier wel goed aan?’. Negen jaar na dato is er veel gewonnen, maar laten we eerlijk zijn: vele mensen – wit én zwart – aarzelden destijds met mij en niet iedereen stond meteen op de barricades – integendeel. Wat mij betreft verdienen Jerry én Quincy én de eerste activisten die naast hen stonden allemaal een standbeeld. En Rufus. En Felix. Et cetera.
Wat me wel doet denken: wat is de reden dat de tentoonstelling Wit over Zwart van Felix de Rooij uit 1990 niet hetzelfde bewustzijn genereerde begin jaren negentig? En waarom hadden de films en voorstellingen van Cosmic Illusion, DNA en Steppin’ van Nadine Laverne – die mij in jouw Nestheaters van de jaren negentig mijn eerste kennis over Malcolm X, Lumumba en andere zwarte krijgers onderwezen ook niet de invloed die KOPZ en theater over racisme nu wel heeft. Heb jij daar een antwoord op?
Goeds,
Neske
* micro-agressie = de verzamelnaam voor opmerkingen die niet (altijd) kwetsend of discriminerend bedoeld zijn, maar wel als zodanig worden ervaren en veelal gebaseerd zijn op onbewust geïnternaliseerde vooroordelen jegens minderheden.
*racial freeze = wanneer mensen van kleur raciale (micro-)agressies incasseren met een entertainment smile en vermijdend overgaan tot de orde van de dag.
Over goede bedoelingen en het ontbreken van visie
TWEEDE FEUILLETON
Lieve Neske,
Je hebt gelijk. Randprogrammering. De drie gezelschappen die officieel ‘huisgezelschap’ werden – Suver Nuver, Alex d’Electrique en Mugmetdegoudentand – waren alledrie 100 procent wit. Jij was voor ons bovenal een belangrijke talentontwikkelaar, maar ondertussen lieten we de mogelijkheid om jou als maker te ondersteunen aan ons voorbijgaan – terwijl jouw talent er al vanaf sprong bij je eerste voorstelling. Een aantal jonge kunstenaars uit jouw Schrijfwerkplaats, de Breakin’Walls-redactie en Likeminds zijn gelukkig inmiddels doorgebroken. Maar, inderdaad: slechts hier en daar werden ze opgepikt door de witte instituties (en eerder door omroepen dan gezelschappen). Misschien gaat dat nu dan gebeuren, dankzij die aangescherpte subsidie eisen?
Waarom we begin jaren negentig de boodschap niet oppikten die de makers die jij noemt ons aan reikten? Hoewel ik indertijd mijn inspiratie vooral in het buitenland vond, geloofde ik toch ook nog dat Nederland een vooruitstrevend gidsland was. Ook in de kunsten. (Jij verhuisde zelfs om die reden naar Amsterdam, weet ik). Racisme paste niet in dat zelfbeeld.
Ik herinner me dat midden jaren negentig de Beursschouwburg in Brussel een bijeenkomst organiseerde met het Vlaamse gezelschap DitoDito, de Engelse Keith Khan van MotiRoti, en – vanuit Frascati – de Amerikaanse Malumba en Nadine Laverne van Steppin’, John Serkei en Marjorie Boston en Maarten van Hinte van Made in da Shade. Het waren een paar heftige dagen waarin het gesprek werd gevoerd of je je wel of niet in het koloniale en slavernijverleden moest verdiepen. De Engelse en Amerikaanse makers vonden dat vanzelfsprekend, John, Marjorie en Maarten vonden het niet zo nodig: urban was het toverwoord, urban had de toekomst en dan keek je vooral vooruit. Voor de witte Belgen en voor mij, witte directeur van een Amsterdams theater, was dat heel comfortabel. Wij gingen voor een mix van avant-garde en urban. Lekker eigentijds!
Toen ik Felix’ tentoonstelling in 1990 bezocht dacht ik terug aan al die racistische plaatjes waarmee ik was opgegroeid. Maar daar bleef het ook bij. Voelde ik schaamte? Ik weet het niet zeker. En hoewel ik Felix en Norman allebei kende, was het niet mijn eerste impuls om honderd meter verderop bij Cosmic Illusion aan te kloppen toen ik in de Nes begon. Het Amsterdamse theaterveld was verzuild langs etnische lijnen en in de Amsterdamse Kunstraad discussieerden we of DNA of Cosmic subsidie moest krijgen, want allebei dat was een beetje veel. John Serkei als enige zwarte commissielid had geen schijn van kans en ik heb hem zeker niet genoeg gesteund. Ik bleef schipperen, gebruikmakend van criteria als kwaliteit en ‘cutting edge’ zoals die waren gevormd tijdens mijn opleiding in witte instituten en dito gezelschappen.
Dat hinken op twee gedachten zorgde er ook voor dat de top van Frascati wit bleef. De staf volgde trainingen om mensen van kleur te werven in leidinggevende posities, schakelde speciale bureaus in, adverteerden buiten de mainstream media, maar een zwarte zakelijk leider vonden we niet. Die solliciteerde ook niet. Blijkbaar waren we nog niet zo veilig of geloofwaardig. We kwamen niet verder dan jullie (Rutger Esajas, Fenneke Wekker en jou) als dramaturgen en talentontwikkelaars aan te stellen en de kassamedewerkers en zaaldiensten mee te laten praten over het artistieke beleid. En toen ik vertrok en een witte directie mijn plaats innam, lukte het dan ook niet om de legacy veilig te stellen.
Na de zes jaar dat ik voor IETM in Brussel werkte en het diversiteitsdebat op internationaal niveau voerde en volgde, zie ik tot mijn schrik dat Nederland nog steeds achterloopt en dat er sinds mijn vertrek bijster weinig is verbeterd. Op de podia zijn er een aantal krachtige theatermakers van kleur bijgekomen, met voorstellingen die heel vaak gaan over hun herkomst, hun familie en het racisme dat ze dagelijks ontmoeten. Meestal zijn het solo’s in de kleine zalen. Aan de randen van Amsterdam hebben Podium Mozaïek, de Meervaart en Bijlmer Parktheater een directeur van kleur en een brede, inclusieve programmering. Maar meer richting binnenstad zijn instituties als DNA en MC opgeheven en is het MC theater gesloten.
De jongens (ja, alleen maar jongens) die in het vorige decennium groot geworden zijn in Toneelschuur en Frascati leiden nu een BIS-gezelschap. Sommige daarvan zijn duidelijk inclusiever aan het worden, maar de twee grote gezelschappen in onze meest diverse steden, die blijven toch pijnlijk achter. (Kijk naar de foto’s van hun publiek in de laatste Theatermaker!). Dat verbaast me niet heel erg. Vanuit Brussel maakte ik me al een keertje boos over de actie van alle BIS instellingen en grote schouwburgen om samen één parttime medewerker diversiteit te betalen op zzp-basis, die zelf fondsen moest gaan werven voor activiteiten. En ik vrees dat Theater Rotterdam en Toneelgroep Amsterdam een behoorlijke say in die formule hadden.
Ik hamer de laatste tijd op ‘plaats maken aan de top’ omdat ik denk dat echte verandering alleen mogelijk is als leidinggevende posities door mensen van kleur bezet worden: een organisatie kleurt zo weer wit als diversiteit niet tot in de haarvaten is doorgedrongen en er geen directie zit die het automatisch mee laat wegen bij elke beslissing die zij neemt. Een quotum voor directiefuncties lijkt de enige weg. Dat denk ik echt.
Maar er is meer: de wijze waarop die Zwarte Piet-discussie nu met fysiek geweld wordt gevoerd is het duidelijkste bewijs dat we in een land wonen dat zijn racisme en beladen verleden nog steeds niet onderkent. En ik zag pas één voorstelling waarin dat echt aan de orde werd gesteld: A seat at the table, waarvoor Nima Mohaghegh en Saman Amini terecht de toneelschrijfprijs kregen. Gemaakt door makers van kleur…
KOZW, Gloria Wekker en Anousha Nzume en die voorstelling openden me al de ogen, maar het is pas dankzij deze briefwisseling dat ik ook ervaar wat white privilege werkelijk betekent. Terwijl ik een beetje uit de losse pols kan schrijven over bewustwording, zie ik dat dit voor jou een veel pijnlijker proces is. Er moet dus veel méér gebeuren dan ruimte maken en faciliteren. Het is minstens net zo belangrijk dat het theater ruime aandacht gaat besteden aan onze relatie met ons koloniaal verleden en slavernij en hoe die doorwerkt in huidige structuren en machtsrelaties. Want daar ligt denk ik de sleutel tot de broodnodige bewustwording van white privilege en de witte onschuld.
Hoe te maken dat al die witte instituten behalve te verkleuren, vooral ook gaan dekolonialiseren, mensen van kleur gatekeepers posities gaan geven en die verhalen gaan vertellen die de bron van dat privilege blootleggen?
liefs, Nan
Lieve inclusieve, nee: gedekoloniseerde Nan,
Right on spot. Dekoloniseren: daar gaat het om.
We kunnen namelijk niet inclusief worden zonder dat we met zijn allen totaal aan het dekoloniseren gaan. Wit én zwart.
En ja, dit heen en weer schrijven doet pijn. Jij bent politiek gedreven als altijd en schrijft elke dag verder. Voor mij is het niet enkel een mentaal proces: het is zout in de wonde, bij iedere rewrite. Hoe gaan we verkleuren,vraag je? Het vraagt toenadering en actie van beide kanten. Ik merk dat ik mensen van kleur echt moet bellen en aanmoedigen om te solliciteren omdat de teksten van vacatures bij culturele instellingen en fondsen meestal vanuit een volledig wit narratief zijn opgesteld en velen (ook ik) zich vaak niet aangesproken voelen. ‘We moeten inderdaad gevraagd worden’, zegt Ayden Carlo, toneelschrijver. Correspondentie vanuit hetzelfde witte, strenge jargon – soms ook superieur qua toon – genereert vaak dezelfde freeze. Ik refereer naar een mislukte samenwerking met het gilde en een groep vertalers waar ik later meer over vertel. De organisatie mailde de deelnemers: ‘Indien een moderator oordeelt dat een ingeleverde vertaling kwalitatief te ver achterblijft bij de rest, of als de (vertaal-) opdracht ter voorbereiding van de workshop niet op tijd is ingeleverd, wordt de betrokkene verzocht van deelname af te zien, en het inschrijfgeld zal niet worden gerestitueerd.’ Ayden Carlo was beoogd deelnemer maar zag na deze mail van deelname af. ‘Omdat er ineens gedreigd wordt met kwaliteitseisen uit de voorwaarden en daaropvolgende sancties voelt de workshop onveilig, terwijl ik open heb aangegeven geen ervaring te hebben. Op deze manier aangevallen worden gooit me eigenlijk terug in mijn onzekere HKU Writing for Performance modus, waar dit eigenlijk ook te vaak gebeurde…’
Eerlijk is eerlijk. Mijn aanpassingsvermogen en verlangen naar harmonie heeft me er een aantal jaren van weerhouden mezelf activist te noemen. Mijn vriendin Patricia Kaersenhout, beeldend kunstenaar en cultureel activist, legde me het vuur vaak aan de schenen, maar lange tijd bevroor ik en koos ik voor me verschuilen achter camera, pen en papier als wapen.
De omslag kwam in 2017 met het schrijven van een verhaal voor de 742e verjaardag van Amsterdam. De weerstand die ik bij de gemeente Amsterdam tegenkwam toen ik – notabene voor kinderen – over slavernij en zwarte helden schreef, maakte dat ik niet langer kon wegkijken van de manier waarop de master narrative zich aan me opdrong. Het bracht me op het idee om een Artist in Residency in het Van Doesburghuis in Meudon aan te vragen en die te delen als safe space met andere schrijvers en kunstenaars van kleur. Waarop liefst drie witte mensen zonder enige scrupules reageerden. Dat precies is een van de onbewuste positieve gevolgen van privileges: minder angst voor afwijzing. Gewoon ervoor gaan, er verzekerd van zijn dat de deuren open staan. Als je echter van kleins af aan ziet hoe je ouders worden afgewezen door de maatschappij, incorporeer je dat en wordt dat een deel van je identiteit. Op de Letterenfonds-website staat een verslag van deze residency.
De twee maanden in Meudon waren life-changing: ik verliet het huis met een missie en werd er onmiskenbaar activist. Na terugkomst richtte ik online een gilde voor zwarte (beeld)taalkundigen op: Alphabet Street. Een initiatief dat nog steeds in ontwikkeling is maar we publiceerden reeds twee keynotes bij Dipsaus en de Nederlandse Boekengids over het vertalen van zwarte literatuur (een over Baldwin en een over Fanon) die goed werden ontvangen in de Letteren en een andere visie genereerden bij het vertalen van Barracoon van Z.N. Hurston. Ondanks het veelgehoorde advies van zwarte activisten dat ‘witte mensen hun huiswerk zelf moeten doen’, leek het mij toch een mooie winwin-situatie dat het gilde – in plaats van exclusief met, door en voor zwarte mensen te zijn – wel kon proberen samen met een witte organisatie een workshop te organiseren rondom beladen termen. Dat mislukte.
Eerlijk schrijven over deze workshop – waarop jij aandringt omdat het zo’n helder voorbeeld is over hoe het fout gaat – vervult me gek genoeg nog steeds meer met schaamte dan met woede. Dat heeft alles van doen met de impact van witte superioriteit en met de zogenaamde dader-slachtoffer dynamiek.
Ik leverde vanuit het ledenbestand van het gilde een vertaler/docent vertalen van kleur aan, die samen met een gelauwerde witte vertaler de workshop zou begeleiden. Meteen na het doorspelen van de gegevens van de docent werd ik echter als vanzelfsprekend aan de kant geschoven. Ik scoutte vier deelnemers/talenten en kreeg allen aan de lijn over de eerder genoemde streng geformuleerde mail. Nog later, toen de workshopmoderator die wij aanleverden door overmacht lastminute afviel, werd één van de door mij aangeleverde deelnemers zonder enig overleg met het gilde benaderd om – in plaats van trainee te zijn – de workshop te modereren. Een absoluut schrijftalent met eventueel talent voor vertalen, maar zonder enige ervaring op het gebied van vertalen noch modereren.
Dit is een pijnlijk voorbeeld van tokenisme: selectie op basis van kleur. Des te meer kwalijk omdat het talent tegelijkertijd van deelname en dus talentontwikkeling werd uitgesloten. Toen ik dit alles benoemde, zei de organisatie ‘dat het juist goed bedoeld was’. En dát is precies het probleem: het hangt aan elkaar van de goede bedoelingen maar ontbeert visie. De workshop over de beladen termen zelf werd een nog pijnlijkere gebeurtenis: een twintigtal vertalers en drie leden van het gilde presenteerden ieder een case. Meerdere witte vertalers schroomden niet het n-woord veelvuldig te gebruiken in alle mogelijke Engelse en Nederlandse varianten. Zélfs nadat een gildelid geëmotioneerd verzocht de woorden niet langer te hanteren in haar bijzijn. Na afloop zei de gelauwerde vertaler dat ze mijn verbindende ritueel maar niks vond, maar kreeg ik een compliment waar het mijn ‘rationele’ bijdragen aan de ochtend betrof. Micro-agressies zijn subtieler dan je denkt en erger is dat de zender zich vaak onbewust is van hun lading.
Alphabet Street, het gilde voor zwarte beeldtaalkundigen, waarmee we onderling zwart bewustzijn vergroten en elkaar helpen in het verwerven van ruimte in het witte kunstenveld is mijn missie voor de komende tijd. Vooropgesteld dat ze/we niet langer zonder betaling werken: het verlenen van diversiteitsadvies bij kopjes koffie is afgelopen en klaar. Toni Morrison is daarbij een grote inspiratie voor me. Zij zei:
‘I stood at the border, stood at the edge, and claimed it as central. I claimed it as central. And I let the rest of the world move over to where I was.’
‘Hoe gaan we verkleuren, vraag je mij?’
‘Be aware, want wit zet kennis over diversiteit en blackness al tijdenlang om in een economisch model’, leerde ik van activiste Jessica de Abreu. Dat is waar, ook in de kunsten ken ik ze: de witte meneren en mevrouwen die hun geld verdienen met het bemiddelen van zwart kapitaal, talent, bestuur. Het is een dunne lijn tussen emancipatie en eigenbelang. Soit, laat witte mensen hun huiswerk zelf doen. Robin di Angelo schreef er een excellent boek over White fragility en je vindt haar speeches gratis op Youtube. Sunny Bergman maakte Wit is ook een kleur (waar ik aan meewerkte) en startte met Jerry Afriyie een initiatief op: Wit aan zet.
Randprogrammering de volgende 25 jaar? Ik dacht het niet.
Geheel de uwe,
Neske