Vier dansers in een tableau vivant. Langzaam maar zeker ontdek je een kleine hobbelende beweging. Eerst in hun hoofden, vervolgens in de rest van hun lichamen. Stap voor stap wordt het opgebouwd tot een huppel. Ze huppelen in een cirkel achter elkaar aan, in verschillende tempi. Soms vallen ze samen, dan weer lopen ze asynchroon. Het doet in de verte denken aan een compositie van Steve Reich, de Amerikaanse componist die van verschuivende ritmes zijn handelsmerk maakte.
De huppelende beweging in Tremble komt niet uit het niets. Het is een voortzetting van The city, het afstudeerwerk van Andreas Hannes, waarmee hij in 2018 geselecteerd werd voor het Moving Forward traject. In dat ontwikkeltraject worden aanstormende dansmakers ondersteund in de creatie van een nieuw werk. Tremble toont het resultaat hiervan.
Met de huppelende beweging als basis, legt de choreografie een nadruk op ritmes. Ook dat komt niet uit de lucht vallen, voordat Hannes startte aan de choreografie opleiding van SNDO is hij geschoold als percussionist. In Tremble wordt hij muzikaal ondersteund door Rival Consoles, een Londense maker van elektronische, melodische en atmosferische muziek, voorzien van diepe beats. Het is een veelbelovende samenwerking die naar mijn idee niet volledig uit de verf komt, omdat het blijft bij losse, afgeronde tracks van de Londenaar.
De ritmische verschuiving is spannend uitgewerkt in een fragment waarin twee dansers in een achtvorm van voor naar achter huppelen, als een golf die nauwgezet aanspoelt en zich terugtrekt. Diezelfde golfbeweging is ook te bespeuren in muziek en licht, die subtiel aanzwellen en weer zachter worden. De dansers zijn uiterst geconcentreerd, terwijl ze een open focus houden. Hun tred is precies getimed, zonder dat ze elkaar een moment aankijken. Langzaam, haast onmerkbaar, wisselen ze van positie. Plots komt er een derde danser bij. Ze huppelt de achtvorm tussen de twee anderen in, in tegengestelde richting. Het zijn dit soort precies uitgevoerde patronen en graduele verschuivingen die je als toeschouwer de voorstelling in verleiden.
In de vormgeving zit een ogenschijnlijke eenvoud. De licht industriële ruimte van dansmakers wordt getoond in zijn eigenheid en ten volste benut. De voorstelling is dusdanig op die specifieke ruimte gemaakt, die vooral breed is en weinig diep, dat het me een hele kunst lijkt om de voorstelling aan te passen aan andere ruimtes. Het uitgekiende lichtplan van Paulina Prokop is een bijzondere vermelding waard. De ruimte en de dansers worden esthetisch en gevarieerd uitgelicht, slechts gebruikmakend van verschillende tonen wit. De subtiele sportieve outfits zijn van de hand van Aziz Bekkaoui, inclusief piepende gymschoenen.
De centrale structuur van de voorstelling, hij leest als een ritmische compositie, is het uit elkaar vallen en samenkomen van verschillende ritmes. Het ritme van de dansers valt uit elkaar, loopt asynchroon met de muziek of met het licht dat op verschillende ritmes in de muziek aan en uit schiet. Een van de dansers neemt dubbel tempo op, terwijl een andere een nieuwe maat zoekt. Als toeschouwer ben je continu opzoek naar patronen en het voelt aangenaam wanneer verschillende lijnen samenvallen.
Het ritmische, het samenvallen, de eenvoudige herhalende bewegingen en de melodische muziek nodigen uit om in de voorstelling te verdwijnen, als een kind dat uit het autoraam staart terwijl het zachtjes in halfslaap wordt gewiegd. Toch word je telkens op afstand gezet wanneer de schijnbare chaos van asynchroniteit het overneemt. De muziek vormt geen doorgaande vloeiende lijn, maar is opgebouwd in losse tracks, afgewisseld door momenten van stilte. Het zorgt voor een fragmentarische voorstelling. Dat vraagt wat van de toeschouwers. Behaaglijke momenten van samenvallen worden onderbroken door stiltes en schijnbare chaos. Een langgerekte spanningsboog wordt onmogelijk gemaakt. Er wordt strak aan een formalistisch ritmisch concept gehouden. Dat is best een dappere keuze van de recent afgestudeerde Andreas Hannes, maar het maakt de voorstelling niet eenvoudig te verteren.
Foto: Bart Grietens