Een van de mooiste scènes uit het moderne toneelrepertoire blijft toch de uitloopscène van Edward Albees toneelklassieker Who’s Afraid of Virginia Woolf (1962). Die ogenschijnlijke eenvoud van dat uitgebluste moment, waarop Martha en George na tweeënhalf uur lang oorlogvoering ontgoocheld uitkijken over de smeulende resten van hun geschiedenis en zich tegelijkertijd realiseren een weinig hoopgevend morgen in het verschiet te hebben. (meer…)
Soms vraag je je af wat Virginia ervan zou gevonden hebben dat haar naam alsmaar door het slijk gesleurd wordt voor een vulgair relatiedrama. ‘Who’s afraid of Virgina Woolf’ staat dit seizoen drie keer op de affiche in Vlaanderen: door studenten van het Kask, door NTGent (die haar naam spaart en titelt: ‘Wie is bang’), en door Mesut Arslan in de KVS. Ook compagnie De Koe hernam heel even hun productie uit 2005. De bewerking van Arslan voegt een extra politieke betekenis aan het stuk toe – of herstelt ze in ere. Beangstigend herkenbaar. Die maatschappelijke klemtoon sluit tenminste wél aan bij Woolfs denkwereld.
Bij het binnenkomen in de kleine KVS zaal, de BOX, wordt meteen duidelijk dat we geen klassieke voorstelling zullen krijgen: honderden stoelen – mooi, zachtbruin hout – staan verspreid over de vlakke vloer. Erboven schijnt een lichtsculptuur (van Jan Maertens) dat meteen alle aandacht trekt. Een scènografisch sterke start.
De acteurs zie je eerst niet zitten, hoor je enkel. Als Martha (Darya Gantura) tegen haar George (Frank Dierens) van wal steekt, voel je direct dat het niet goed zit. Een ruziënd koppel herken je zo. Aan de toon, aan de bitsige opmerkingen. En zoals je bij kibbelende vrienden liefst de kamer uitsluipt – het is een universeel gegeven, iedereen maakt het mee – zo zit je als toehoorder meteen ongemakkelijk op je stoel. Martha is de dochter van de rektor van een Amerikaanse universiteit, en is ontgoocheld door het niet even brillante talent van haar man, een historicus. Tenminste, dat is wat je bij aanvang begrijpt; er zit dieper leed achter haar/hun frustratie.
Inmiddels is het paar visueel gespot en bekvechten ze vanuit de ene hoek van de zaal naar de andere. Luidkeels. Als toeschouwer draai je onrustig mee, verstrikt in de situatie. Dan bellen hun genodigden aan, Honey (Dorien De Clippel) en Nick (Rashif El Kaoui). Het jonge koppel heeft net zijn intrek genomen in het academische wereldje, en wordt uitgenodigd om beter kennis te maken – wel om twee uur ’s nachts en na te veel drank. Nu kan de echtelijke strijd pas echt losbarsten: de echtelieden uit het klassieke stuk (1962) van Edward Albee hebben publiek nodig om hun vetes uit te vechten.
De twee worden meegesleurd in het venijnig dispuut. Eerst als getuigen, daarna als bliksemafleiders, tot ze mee delen in de klappen. En die zijn erg hard. Tussen de drank en de verleidingmanoeuvers blijft er van geen van de vier op den duur nog iets (mooi-)menselijks over. Ook niet als je naam Honey is, en je leven nog vol blijde verwachtingen. Tweeënhalf uur duurt de uitputtingsslag (voor wie de voorstelling nog nooit zag, is de tekst daarvoor meeslepend genoeg), en telkens worden de verhoudingen tussen de vier protagonisten herschikt, hertekend, anders uitgedaagd.
Om die relaties gaat het bij regisseur Mesut Arslan. Geleidelijk trekt hij de menselijke verhoudingen open en groeien die uit tot een politiek conflict. Een dat hallucinante allures aanneemt van volksmennerij en verdorven machtspelletjes. Die keuze lijkt bijna logisch: de auteur zou zelf met George en Martha verwezen hebben naar George en Martha Washington, het eerste presidentiële paar van de VS en de geestelijke ouders van de American dream. Ook Nick staat voor Nikita Chroesjtsjov – Albee had kritiek op rechts én links in de maatschappij.
Als twaalf stemacteurs zich ermee mengen (een soort Grieks koor dan nu eens meeheult met een van de vier beligeranten, dan weer unisono zingt of tekst scandeert), ontpopt de privéstrijd zich dus tot een publieke scheldpartij. Stoelen worden telkens weer verplaatst, ingenomen, gestapeld; toeschouwers worden ervoor van hun plaats gedwongen.
Ook de lichtinstallatie verandert mee, en maakt het toneelvlak steeds warmer. De onrust moet ook fysiek gevoeld worden. Tot op een gegeven moment twee blokken stoelen pal tegenover elkaar komen te staan. De verwijzing naar het Britse lagerhuis wordt in een flits duidelijk, al zeker als een van de acteurs ‘Order!’ roept. Ertussenin staat nu een verticale constructie van stoelen waarop de protagonisten zich alsmaar hoger wagen.
Hallucinant hoe een moddergevecht tussen eerst twee en daarna vier mensen transformeert in een volkstwist. Je hoeft de laatste weken van het Brexit-debat maar te herbekijken om de gelijkenissen te zien. Zo ontstaat haat, begrijp je dan. De Groene Amsterdammer van afgelopen 7 november publiceerde er een essay over: ‘Onbeleefde tijden: over waarom grofheid de voorbode is van het kwaad’.
Het vermengen van privé en publiek wisselt de regisseur handig af om zo de spanning erin te houden. Als het beeld van de demagogie is gezet, hoor je weer een van de vier ruziemakers met een klein stemmetje een nieuwe aanzet geven in het gruwelijke nachtfeest. De cast ruziet met gewis talent (ieder duidelijk ervaren in het gekissebis…). Al moet gezegd dat Rashif El Kaoui dat doet met de meeste nuances. Onderdanigheid, opportunisme, gluiperigheid, wanhoop en dan weer naar redelijkheid en zachte empathie: je hoort het allemaal in zijn stem doorklinken.
Helemaal op het einde wordt de scène weer verbouwd tot een nieuwe orde – alsof het vanzelf gebeurt, onvermijdelijk als in het noodlot – en staat er ten slotte een levensgrote muur van stoelen die de ruimte in twee klieft. Een beklemmend (toekomst?)beeld. Maar de echtelijke lieden, die zijn voor even uitgevochten.
Deze Who’s afraid of Virginia Woolf is een lange zit. Maar je krijgt er een dubbele voorstelling voor.
Foto: Koen Broos