Daphne was overduidelijk niet gediend van de avances van Apollo, maar hij gaf maar niet op. Eerdere potentiële minnaars had ze makkelijk kunnen afschudden, zo niet de zoon van oppergod Zeus. Deze ‘Harvey’ bleef haar belagen, vertelt Maureen Teeuwen en de vergelijking met de oppermachtige filmbaas Weinstein is uiteraard niet toevallig. (meer…)
Het was bij voorbaat al een belangrijke wereldpremière: Freud van Jean-Paul Sartre in de regie van Ivo van Hove bij ITA in Amsterdam. Sartre schreef zijn tekst als scenario voor een film van John Huston, maar het bleek na voltooiing veel te lang. Huston en Sartre kregen ruzie en de film kwam uit zonder Sartres naam. De tekst van Sartre werd later teruggevonden en uitgegeven en is nu vertaald door Van Hoves voorganger in Amsterdam Gerardjan Rijnders. Van Hove heeft de jonge, anarchistische groep FC Bergman (nu onderdeel van het Toneelhuis in Antwerpen) gevraagd een bewerking van de tekst te maken en die is zeer geslaagd. Jonge spelers van deze groep spelen de hoofdrollen naast mensen van ITA. Maar ik was er niet op voorbereid dat ik het stuk zo ontroerend, ja, aangrijpend zou vinden. Dat het vooral zo veel te vertellen zou hebben over de ambivalente relaties tussen ouders en kinderen.
Het verhaal is ingewikkeld, maar de bewerking maakt de tekst toegankelijk en hedendaags. We kunnen de verbeten zoektocht van de jonge Freud volgen, ook als we zijn overwegingen niet steeds kunnen doorgronden. Er is blijkbaar tot op het laatst aan de bewerking gesleuteld. In het programma wordt bijvoorbeeld Janni Goslinga als Mathilde (Breuer) vermeld, maar zij zat tijdens de première gewoon in de zaal.
De bekende en minder bekende acteurs zijn over de hele linie voortreffelijk. Ontroerend waren voor mij vooral de botsingen tussen ouders en kinderen. Freud die ten lange leste toch zijn vader opzoekt. Een patiënte die zich haar vader herinnert op zijn sterfbed (in een bordeel) en die zich met haar moeder verzoent door te pogen haar te wurgen. Steeds is er haat en liefde tegelijk, verwarrend voor Freud, voor de patiënten en voor het publiek in de zaal.
Belangrijk in Le Scénario Freud van Sartre is dat hij een vrouwelijk personage heeft bedacht, Cäcilie Körtner, die een samenvoeging is van diverse vroege patiëntes van de jonge Freud. In deze voorstelling wordt zij uiterst kwetsbaar gespeeld door Hélène Devos, die gestalte geeft aan dit meisje dat lijdt aan diverse vormen van hysterie. Freud (een onzekere, soms boze Stef Aerts) tracht haar te hypnotiseren, maar dat mislukt. Dan besluit hij vooral met haar te praten, nog net niet liggend op een sofa. Ook dat gaat niet goed, hij brengt haar daardoor zelfs tot de rand van zelfmoord, en weerhoudt haar daar maar net van (zij wilde uit het raam springen, een mooie referentie aan Halina Reijns monoloog La voix humaine). Ook de poging om haar moeder (een indrukwekkende Chris Nietveld) te wurgen wordt maar net door hem verhinderd.
Uiteindelijk stelt hij haar voor gezamenlijk te werk te gaan en als patiënte en dokter elkaar te analyseren, want hij beseft dat hij anderen niet kan helpen als hij zichzelf niet eerst begrijpt. Gezamenlijk ontdekken zij de onderbewuste seksuele verlangens als oorzaak van het handelen en van geestesziektes. Cäcilie houdt van haar vader (Bart Slegers) en haat hem ook, zij haat haar moeder en houdt ook van haar. In het midden blijft hier of de vader van Cäcilie haar in haar jeugd heeft verkracht of dat zij dat zou hebben verzonnen, als wraak voor zijn levenslange overspel, de ambivalentie is in beide gevallen even groot. Maar ook Freud zelf blijkt ambivalent tegenover zijn vader te staan, die hij mijdt, omdat hij minachting voor hem voelt en toch ook liefde.
We hebben dan al gezien dat de jonge Sigmund Freud zijn heil zoekt bij en zich verzet tegen een hele reeks van vervangende en toch ook weer ambivalente vaderfiguren: de strenge Weense empirist Meynert (Hans Kesting), die pas vlak voor zijn dood erkent dat hij ook – als man! – aan hysterie lijdt; de hypnotiseur Charcot (Bart Slegers) in Parijs, in wie Freud een tijdlang gelooft; de vriendelijke twijfelaar Breuer (Steven Van Watermeulen), met wie Freud z’n joodse achtergrond deelt; en ten slotte de excentrieke Berlijnse keel- neus- en oorarts Fliess (Matteo Simoni), die meer een broer en vriend is dan een vader, of je kunt ook zeggen, dat Freud en Fliess elkaars vader en zoon zijn.
Belangrijk is natuurlijk ook de vrouw van Freud, Martha, mooi ingehouden gespeeld door Ilke Paddenburg, die veel van hem houdt, maar hem niet echt kan volgen in zijn wetenschappelijke omzwervingen. Zij stelt hem niet onredelijke voorwaarden, waar hij niet aan wil en kan voldoen. Zijn wetenschappelijk onderzoek gaat hem boven alles, zelfs boven zijn familie en de liefde van zijn vrouw. De kinderen van Freud komen in dit stuk niet aan het woord, misschien is hij voor hen aanvankelijk ook wel een zeer ambivalente, vaak afwezige vader. Hij weigert bijvoorbeeld naar zijn zieke kind te gaan, als Martha hem daar expliciet om vraagt. Dan doet hij dat af met: ‘Ach, het is niet meer dan een verkoudheid.’
Ivo van Hove heeft dit alles perfect georganiseerd en terughoudend maar effectief geregisseerd. De zeer verschillende scènes gaan soepel in elkaar over. Aanvankelijk zijn de meeste spelers tegelijk op het toneel, later wordt het alsmaar eenzamer om Freud heen. Er is bijzonder suggestieve muziek van de jonge componist en sound designer George Dhauw, soms onvervroren Weense walsmuziek waarop Freud en Fliess samen aandoenlijk dansen.
De kostuums van An D’Huys zijn bewust eigentijds, met geen enkele referentie aan het Wenen van 1900. Aan het einde van de voorstelling is de enorme door Jan Versweyveld prachtig vormgegeven ziekenzaal, die eerst vol moderne en antieke meubels stond, helemaal leeg. Freud is in het reine gekomen met zijn slappe, joodse vader (een driedubbelrol van Bart Slegers), hij begrijpt dat die misschien niet anders kon dan zich onderdanig gedragen in het steeds antisemitischer wordende Wenen, omdat een moediger houding nog meer agressie en zelfs pogroms had kunnen uitlokken.
Maar dan staat Freud daar toch alleen, hij is de man van Sartre geworden, de existentialist, die zelf, hoe moeizaam ook, zijn eigen verantwoordelijkheid moet nemen, voor zijn onderzoek, zijn ideeën, zijn therapie, zijn leven. Stef Aerts lijkt uiterlijk niet op Freud, hij is eerder een gewone, blonde jongen, aarzelend, zoekend. Des te meer lijkt hij op ons allemaal in onze onzekerheid en ambivalentie en ook in het voorzichtig proberen iets tot stand te brengen dat er nog niet is. Zoals Van Hove wel doet, want deze voorstelling is een nieuw hoogtepunt in zijn oeuvre. Wat een on-ambivalent wonder dat we dat mee mogen maken.
Foto: Jan Versweyveld. Van links naar recht, staand: Stef Aerts als de jonge Sigmund Freud, Hélène Devos als zijn patiënte Cäcilie Körtner, Steven Van Watermeulen als behandelend arts dokter Breuer; liggend: Bart Slegers als de vader en Chris Nietveld als de moeder van Cäcilie.
Wat een mooie recensie! En precies zoals ik er ook naar gekeken heb.
Dacht al dat het aan mij lag toen ik de recensies van Parool en Volkskrant zag.
Ik miste Janni Goslinga ook al inderdaad, maar zag haar donderdag niet bij de 1e try-out.
Indrukwekkende voorstelling!
Vanmiddag ‘Freud’ gezien en ik was verward. Niet over het verhaal. Dat is duidelijk en geeft mooi de zoektocht naar eigenheid en ontwikkeling weer. Niet over het beeld. Dat was mooi en effectief. Al is het wel de tweede ‘zwarte doos’ uit de lucht bij een psychologisch drama van Van Hove. Muzikale underscore is doeltreffend en geven naast de dramatiek een mooi tijdsbeeld weer. Het spel van de cast is grotendeels op orde, maar er is een actrice die voor mij de hele voorstelling onderuit heeft gehaald: Ilke Paddenburg.
Het heeft vooral met haar tekstbehandeling te maken die zo uit de toon valt bij de rest van de uitstekende tekstbehandeling en spel van de andere acteurs, dat ik met groeiende verbazing en irritatie keek naar de keren dat zij op de scène was. Wat er vervolgens in resulteerde dat ik meer en meer afstand van het stuk nam. Een slechte dag kan, maar dit heeft doorgaans te maken met energie of in het moment spelen. Dit zit fout in het basisbeginsel: hoe zeg je tekst. Dat Ivo van Hove dit binnen een van zijn voorstellingen toelaat is misschien wel het meest verbazend. Want er zijn genoeg actrices die zo’n rol bij ITA met alle liefde en kwaliteit wel vorm kunnen geven.
Dag Martijn zonder achternaam, Het is duidelijk dat je zelf sterk aanvoelt wanneer iets mooi is of doeltreffend of op orde, maar het lukt je niet om uit te leggen waarom je dat mooi of doeltreffend vindt. Misschien omdat je nog verward was door de uit de toon vallende tekstbehandeling van: Ilke Paddenburg.
Maar doordat je er niet in slaagt je particuliere smaakbeleving nader te verklaren, wordt je reactie geen oproep tot een debat over acteren of tekstbehandeling maar eerder een pesterij. Wil jij je nader verklaren? Wat vind jij mooi? Wanneer vind jij iets doeltreffend? Of wilde je gewoon iets gemeens zeggen over iemand op een plek waar iedereen het kon lezen?
Beste Casper,
Zeker niet! Pesterijen houd ik mij ver van.
‘Mooi’ en ‘Doeltreffend’ zijn uiteraard ervaringen die voor een ieder verschillend zijn. En gezien de wisselende recensies om deze voorstelling zeker niet eenduidig.
Mooi aan deze voorstelling vind ik de stijl van vervlechtingen van momenten/scènes. Waardoor momenten/leven nooit opzichzelfstaande gebeurtenissen zijn maar onlosmakelijk verbonden zijn met elkaar. Actie, reactie. Wat natuurlijk de kern van de psychoanalyse is: het trauma van vroeger bepaald het handelen nu.
Mooi vind ik ook de vormgeving die voor mij niet alleen een mooi tijdsbeeld in toch een moderne uitvoering geeft, maar ook het hoofd kan zijn waar alles samen is. Ook actie, reactie.
Doeltreffend vind ik zoals hierboven benoemd bij de vormgeving, maar ook bij de muziek dat het mij naar een andere tijd verplaats zonder dat het gedateerd aanvoelt. Het plaats mij dus binnen het juiste kader.
Doeltreffend vind ik ook het spel. Wat zowel een kwaliteit als een valkuil is van deze voorstelling. Er wordt veel gezegd dat weinig voor andere interpretatie over laat. Het ontbreek daarin binnen deze voorstelling daarvoor iets te weinig aan gelaagdheid en poëzie. Maar aan de analyse van iemands leven is misschien soms weinig poëzie te onttrekken.
Doeltreffend is ook de manier waarop de tekst is en zoals hij gesproken wordt door bijna de gehele cast. Alleen niet bij Ilke Paddenburg. Ik vond haar tekst behandeling te gedragen, te staccato en ongeloofwaardig.
En het zou een pesterij betreffen als ik de actrice in kwestie zou kennen en bewust in een kwaad daglicht zou willen zetten, maar ik heb mij tijdens de voorstelling gewoon echt geïrriteerd. En met groeiende verbazing na de voorstelling over dat dit binnen een voorstelling kan en ik dit ook nog zo heb ervaren als best getraind kijker verbaasde ik mij ook over mijn eigen opwinding en over de keuze dat Ivo van Hove hier ook voor kiest.
Dan mag ik dat toch ook benoemen? Of mogen we per definitie in kritieken alleen maar de acteur prijzen en de regie op z’n kop geven? Wat vind jij daarvan als regisseur, Casper? Mag een speler afgerekend worden op het handelen op de scène? Of is de regisseur verantwoordelijk voor dat handelen?
Met vriendelijke groet,
Martijn Boer
Dag Martijn,
Wat we bij een voorstelling zien van een toneelspeler is het resultaat van een zoektocht. Van de speler en diens medemakers naar hoe die speler op de beste manier een bijdrage kan leveren aan een voorstelling.
Daarin denk ik dus inderdaad dat je kritiek niet zo vol op één persoon kan richten, omdat je dan uit het oog verliest uit hoeveel factoren een rol is opgebouwd. Wie zijn daar verantwoordelijk voor? Je weet nooit hoe een maakproces is gegaan, welke sleutelscène er is geschrapt, welk kostuum er last minute is verwisseld of weet ik veel wat voor zaken grote invloed kunnen uitoefenen op hoe iemand op het toneel staat.
Maar als er op de flyer staat dat er iemand de regie heeft gedaan zou ik in mijn formulering kiezen voor: het is regisseur en speler niet gelukt om… Dat doet wat mij betreft het meeste recht aan hoe ik het repetitieproces heb leren kennen. Noemen dat een toneelspeler een voorstelling onderuit haalt en dat niet in relatie zien tot de rol die er gespeeld wordt en de vermoede interpretatie van die rol is wat mij betreft dus kortzichtig.
Beste Casper,
Dan is omgekeerd iedere eer en prijs voor een acteur/actrice binnen een voorstelling ook niet geldig? Want een speler kan dan ook niet een voorstelling doen bloeien? Dan bestaan er dus geen goede of slechte acteurs/actrices alleen of de samenwerking met de regisseur gelukt is?
En ik snap goed wat je zegt, natuurlijk is de voorstelling het resultaat van een proces, maar dat moet voor mij als toeschouwer toch niet uitmaken? Ik zie, ken en ervaar dat proces niet, nee, ik kom voor het eindresultaat.
En ik stoor mij aan een schakel binnen dat resultaat. En die schakel is voor mij aanwijsbaar: een speler.
Tot nu toe als ik een disbalans in een stuk ervaar is dat in script, regie, decor of muziek te vinden, maar dit keer lag het aan een persoon. Voor mij.
Want het is natuurlijk niet DE waarheid. Het is mijn ervaring. Zoals iedere kritiek iemands ervaring is en geen waarheid.
Dus ga jij voortaan de prijzen van jouw spelers opeisen omdat ze deels schatplichtig aan jou zijn? ;-)
Ook ik vond het spel van de vrouw van Freud amateuristisch, inwisselbaar met iedere vrouw die je van de straat plukt.
De rol was te eigentijds ingevuld, ik denk niet dat men op deze wijze met elkaar omging in die tijd, en daardoor ook heel ondankbaar.
Had haar tenminste een hoog gesloten dichtgeknoopt bloesje aan gedaan als verwijzing naar de opgekropte, ingesnoerde sexualiteit van die dagen ipv het doorschijnende gevalletje dat vermoedelijk om dezelfde reden gekozen was, maar helemaal fout.
De hele voorstelling bleef teveel een verteld verhaal, waar geschreeuw de spanning tussen de hoofdpersonen moest weergeven: Ivo van Hove “ verhollandst” teveel!
De aanzwellende Enigma ( raadsel!) variaties van Elgar aan het eind is wel erg veel goedkoop effect bejag!
Zelden waren de reacties op een toneelstuk zo tegengesteld als die op Freud van het ITA. Dat zou een interessante discussie kunnen opleveren, maar op theaterkrant.nl is dat uitgemond in een discussie over één actrice die de hele voorstelling zou bederven. Nu is het al een misverstand dat zij hooggesloten, ouderwetse kleding aan zou moeten. Er is in Freud duidelijk gekozen voor hedendaagse kleding, niet voor het Wenen van ruim een eeuw geleden. We zien mensen van nu in situaties van toen. Dan is het een voorstelling waarin tien acteurs een veelvoud van rollen spelen. Sommige recensenten schijnen te vinden dat ze dat met rollende ogen en waaiende armen zouden moeten doen. Ik ben erg blij dat dit in het algemeen ingetogen en zonder pathetiek gebeurt. Ilke Paddenburg speelt de rol van Martha Freud heel sober, zonder speciale aandacht te trekken, binnen de voorstelling vind ik dat heel adequaat. Ik zie geen enkele reden haar er uit te halen en op haar speciaal kritiek uit te oefenen. Dan zou het eerder zin hebben regisseur Ivo van Hove te kritiseren omdat hij de jonge mensen van FC Bergman eenvoudig en meestal onderkoeld laat spelen en niet sexy genoeg. Maar ik zou dat onzin-kritiek vinden, omdat er zoveel meer en andere dingen gebeuren in deze voorstelling, die te maken hebben met de verwarrende zoektocht van de jonge Sigmund Freud, zijn groei als wetenschapper en als mens, de relatie met zijn ouders en de existentiële eenzaamheid van iedereen die een nieuw pad probeert te zoeken. Voor mij dragen alle acteurs bij aan dit verhaal, naast Stef Aerts zeker ook Ilke Paddenburg.
Ter aanvulling: wanneer we naar een (matige / briljante / adequate) acteerprestatie kijken, zien we tegelijkertijd óók een mensbeeld. In deze voorstelling worden er vele getoond. Martha is met haar degelijke bruine rok, die qua lengte en uiterlijk misschien meer aansluit bij de tijd waarin Simone de Beauvoir Le Deuxieme Sexe publiceerde dan het fin-de-siecle Wenen, een nuchtere en aardse wederhelft van Freud. Ze is gericht op het praktische en materiele en haar domein is het huis, de keuken, de kinderen. In haar eerste optreden met Freud stelt ze -letterlijk- vragen bij ‘zijn vuur’. Daarna probeert ze hem te behoeden voor het weggeven van geld aan zijn ouders. Ze is met haar kleurloze (!) schoenen het tegenovergestelde van Cäcilie met de elegante zijden blouse en rode sokjes die Freuds’ vuur brandend houdt en me daardoor aan een muze deed denken. Maar Martha lijkt ook degene die Freud er (onbewust?) aan herinnert dat niet ieder mens met eierstokken een zwakzinnig handelingsonbekwaam seksueel losgeslagen hysterisch wezen is dat afhankelijk is van mannen of op een voetstuk wil worden geplaatst. Zij speelt in ogen van velen een ‘ondankbare’ rol’ en/maar heeft daarin een belangrijke functie. En: er is iets in haar nonchalance, in die kleding, die ‘nude’ pumps, die manier van spreken en bewegen, wat haar verschijning aan ons tegelijk historisch, hedendaags en kunstmatig maakt. Daarin ‘iets’ te herkennen en dat niet helemaal gerijmd krijgen met wat we zouden willen zien / vinden dat het zou moeten zijn etc, zegt ook iets over ons onszelf. Wat is uberhaupt een mens in het/dit theater? Ik had een boeiend gesprek met een aantal twintigers over deze voorstelling. Ze achten zichzelf op gebied van feminisme very woke maar waren onbewust van de verbijsterende geschiedenis van de “Franse ziekte” Hysterie, die in de voorstelling voorbij trekt. Bijna als sculpturen of objecten worden ze getoond, mens / vrouwbeelden die dankzij de shows van dokter Charcot maar vooral ook het publiek van destijds bestaande uit wetenschappers, schrijvers, kunstenaars hun weg vonden in literatuur en films, kortom in onze cultuur, waarin ze nog altijd opduiken. Ongeloofwaardig misschien, die hypnose maar het is óók de kunstmatigheid, de fabricage, die getoond wordt. Het gebeurt live voor publiek, zoals destijds. Dat is toch theater in optima forma. Die vrouw, verstijfd in achterwaartse boog, of als een zwak vogeltje in foetushouding, of als sexy femme fatale die ostentatief haar kanten slip uittrekt en Freud om ‘massages’ vraagt (en de bloempot stukgooit…). Hoe ‘echt’ zijn ze? Freuds denkbeelden, cultuurproducten, fantasieën? Ze verschijnen en verdwijnen door een ‘blinde’ deur achterin de ruimte (of, dit toneel van een mannelijk / Freudiaans brein), een deur die niemand ‘bewust’ lijkt open te doen maar waaruit toch steeds mensen en herinneringen opduiken. Een deel van dit, zo niet van elk verhaal lijkt zich aan de oppervlakkige / bewuste waarneming te onttrekken. Het is misschien mede daarom een desillusie dat ontwikkeling, groei en emancipatie niet per se is wat Martha doormaakt. De oorzaak daarvan mogen we evengoed in de samenleving en/of onze cultuurgeschiedenis zoeken. Groei en ontwikkeling zien we wel in de relatie tussen Freud en Cäcilie (‘de blinde’, als personage een dichterlijke vrijheid van Sartre – die immers zelf een liefdesrelatie had met een schrijver/filosoof mét eierstokken ;-)). Hier zien we man en vrouw als gelijken, náást en mét elkaar spreken en samen oude wonden genezen. Want het is natuurlijk niet voor niks, dat Slegers en Nietvelt dubbelrollen spelen als ouders van beiden. In die zin gaat het óók over het theater als plaats waar situaties worden voorgespeeld, zichtbaar gemaakt, waarin we kunnen experimenteren met de menselijke toestand. Immers, wat te denken van dat zwarte huisje, een ‘black box’ toneeltje, een huis clos? Nu ja. Ik was niet snel uitgekeken, dus.
….met het voorbeeld van de twintigers bedoel ik overigens te illustreren, dat wat aan het oppervlak een achterhaald mensbeeld is, in relatie tot andere informatie uit de voorstelling ook iets anders kan vertellen, leren, etc. En nog niet genoemd maar minstens zo belangrijk zijn natuurlijk de verhalen van de mannen. We zien Meynert, die zichzelf liever dood drinkt dan zijn demonen onder ogen te zien, wie kent ze niet? Hoe clichematig is dat ‘manbeeld’, maar ik ken er helaas een paar maar al te goed, zowel jong als oud. En dan is er de relatie tussen Freud en Fliess, iets tussen vriendschap, liefde en samenwerking, mannen die samen uit het raam staren, dansen en nieuwe wegen verkennen… Iets kan je simpelweg niet aanspreken uiteraard maar wel verbaast het me als critici over ‘saaie biopic’ beginnen, want wiens levensverhaal bedoelen ze dan, van Freud, Sartre, Van Hove en Versweyveld, van “een” huwelijk, van vriendschappen, van dokters en patienten, van ouders en kinderen, toneelspelers en publiek…. het gaat over dit allemaal. Hoe iets wordt verteld is in de kunst (van het theater) toch minstens zo belangrijk als wat er wordt verteld.
Over de voorstelling in Antwerpen (Bourla) op 22/11.
Het prachtige grote decor en de knappe lichteffecten kunnen niet verhinderen dat het stuk onevenwichtig overkomt. Meynert (Hans Kesting) mag dan al aan de drank zijn, in de zaal kan je maar met moeite verstaan wat hij debiteert. Dat zoiets in het begin van het stuk gebeurt, doet de inleving van het publiek geen goed.
Op de grote toneelvloer wordt net iets te driftig rondgemarcheerd en te luid geroepen. Een kwade bui kan me dunkt ook met minder decibels in scene worden gezet. Zeker met geluidsondersteuning is dat het geval.
Wanneer de scenemachine feilloos de ‘black box’ neerzet wordt er wél stijlvol geacteerd en hoor je dat de aandacht van het publiek intenser wordt.
De mix van Noordnederlands en Vlaams blijft een heikel punt op de scene. Weerom valt op dat onze Vlaamse acteurs beter articuleren.
Een pluim gaat naar de licht- en videoregie.
Conclusie: een matige tot goede vertoning waaraan nog te sleutelen valt.