Samen lachen kan van alles betekenen: samen plezier hebben. Samen iemand uitlachen. Een ander omarmen of hem juist buitensluiten. En er is een grensgebied waarin je kunt lachen van ellende, waarin het lachen overgaat in huilen.

De Italiaanse performer, danser en choreograaf Alessandro Sciarroni gebruikt de ambivalentie van lachen als basis voor zijn dansperformance Augusto, te zien tijdens Theaterfestival Boulevard in Den Bosch. Die titel verwijst zowel naar de gelijknamige Romeinse keizer, als naar de Domme August, de tragische circusclown.

Negen performers, zeven mannen en twee vrouwen, zitten aan weerszijden van een grote lege witte vloer. Een man staat op en begint vierkanten te lopen over de randen van die vloer. Een voor een staan de anderen op en sluiten zich bij hem aan, ze lopen op een paar passen afstand van elkaar rondjes. Hun voetstappen klinken synchroon door de ruimte, bijna alsof ze marcheren. Die synchroniciteit houden ze vrijwel de hele voorstelling vol. Gekleed in blauw, wit en zwart, lopen en dansen ze voortdurend rondjes, met de klok mee.

De performers kijken elkaar aan en glimlachen. Dat lachen wordt steeds groter. Wat begint met een giechel, met gegrinnik, mondt uit in schateren, gieren, onbedaarlijk lachen. Schuddebuiken. Snikken van de lach. Zich op de dijen slaan. Het hoofd achterover werpen.

Alessandro Sciarroni heeft een achtergrond als beeldend kunstenaar, maar is inmiddels uitgegroeid tot een belangrijke performer en choreograaf met het zwaartepunt op het gebied van dans. In zijn gebruik van geometrische structuren doet hij denken aan Krisztina de Châtel en Anne Teresa de Keersmaeker. In de manier waarop de performers contact met elkaar maken, klinkt het werk van Pina Bausch door. De aanpak van Sciarroni wordt voorts gekenmerkt door het fysiek uitputten van zijn ensemble, zoals Jan Fabre dat doet. Sciarroni paste die uitputting eerder toe in bijvoorbeeld FOLK-s, waarin hij een groep dansers bijna twee uur lang liet springen en dansen in een traditionele Beiers-Oostenrijkse Schuhplattler-dans.

In Augusto is het niet alleen het lachen dat uitputtend is. De performers versnellen en vertragen, stappen achterwaarts en draaien om hun as, waardoor steeds nieuwe figuren ontstaan, maar vooral steeds nieuwe samenstellingen van kleine groepjes. Van vier, drie, twee mensen, of de hele groep tegenover één eenling. Die groepjes beelden sociale structuren uit. Je bent alleen, met een ander, met anderen. Je lacht samen, of om elkaar. Maar je lacht ook de ander uit, neemt hem niet serieus.

Onder de performance zwelt een elektronische soundscape aan (muziek: Yes Soeur !), onderbroken door een aria door countertenor Pere Jou, die deel uitmaakt van het ensemble van Sciarroni.

Het valt niet mee om te blíjven lachen: de verplichte lach wordt een uitputtingsslag, hij mat de performers af. Nu en dan is er een moment van ernst, waarna iedereen weer in lachen uitbarst. Is het lachen of huilen, is het lol of wanhoop? Je wordt er als toeschouwer zowaar moe van: het ononderbroken, onbedaarlijke lachen, je gaat zelf verlangen naar een adempauze.

Augusto is een fascinerende voorstelling, maar ook wel èrg vreemd. En uiteindelijk zelfs een beetje saai. Net wanneer de lachsalvo’s echt te lang beginnen te duren, verandert de soundscape in melodieuze muziek, en de bewegingen in dans. In een dans waarin de lichaamstaal van onbedaarlijk lachen is verwerkt: zich op de knieën slaan, de armen in de lucht smijten, zelfs het ‘ik pies in mijn broek van het lachen’-gebaar.

Met zijn lach-performance levert Sciarroni heldere maatschappijkritiek. Lachen schept een band, drukt gezelligheid uit. Maar het benadrukt ook tegenstellingen. Lachen kan ook verplicht en akelig zijn: voor verdriet is geen ruimte. Want als er iemand opeens vreselijk moet huilen, lachen ze daar met zijn allen keihard overheen.