In de theatersector verkeren velen in een bijzonder zwakke arbeidsmarktpositie en de mate van uitholling is groot. Theaterkrant voert een serie gesprekken over de (artistieke) gevolgen van ‘unfaire’ praktijken. Daarbij kijken we vooruit naar wat een gezonder werkklimaat allemaal zou kunnen opleveren. Deze week vertrekkend directeur van Theater Kikker en Podium Hoge Woerd in Utrecht: Harm Lambers.
Kun jij met jouw lange ervaring in het veld eens schetsen hoe jouw ideale werkpraktijk eruit zou zien?
Zoals het nu is willen we te veel met te weinig geld. Dan kan je maar aan twee knoppen draaien: of je gaat minder doen, of je doet er geld bij. Nou, dat laatste gaat niet gebeuren.
En eigenlijk heb ik het idee dat wij er als podia, in het samenspel van maken en presenteren, het minste last van hebben. Want makers hebben geen goede onderhandelingspositie. Zij kunnen niet zeggen: ik probeer het op vier plekken in een stad, en waar ik er financieel het beste uitkom, ga ik spelen. De machtsverhouding is scheef. Het is zeker geen luilekkerland aan de kant van de vlakke vloeren, er zijn er die het qua arbeidsvoorwaarden zelf ook heel lastig hebben, maar makers hebben weinig te willen richting de theaters.
Bij Theater Kikker en Podium Hoge Woerd zijn wij ons zeer bewust van deze systeemfout. Dus mijn programmeur in Kikker zit met het dilemma dat we geen hogere uitkoopsom kunnen betalen. We kunnen dat veranderen, dan halveren we de programmering en kunnen we twee keer zoveel betalen. Maar dat lost niks op, want aan de kant van het publiek gaat het bij een gehalveerde programmering hard naar beneden, dat is het begin van een neerwaartse spiraal. Er zit gewoon te weinig geld in het systeem en het grote probleem is: het publiek gaat dat gat niet dichten.
Behalve meer geld of minder doen zou een oplossing zijn: slimmer, dus meer efficiënt werken. Onze sector kent in wezen een enorme inefficiëntie, en dat is het reissysteem. Het is absurd dat we ’s morgens een grote vrachtwagen inladen, 150 kilometer gaan rijden, een voorstelling spelen voor soms maar 80 of 90 mensen, dan de vrachtwagen weer volladen en terugrijden, om de volgende dag dat hele ritueel te herhalen. Ik ken geen bedrijfstak die zich zo organiseert. Wanneer je de totale sector eens zou analyseren, van BIS tot kleine gezelschappen, dan ben ik benieuwd hoeveel geld op deze manier verspild wordt, geld dat je misschien slimmer zou kunnen besteden.
Kun je een zaal runnen met alleen maar lokale makers, in een stad als Utrecht?
Nee, maar afgezien van de kwaliteitsvragen waar je dan mee te maken krijgt, denk ik wel dat er meer profijt te trekken is van het lokale maken, van BIS-gezelschappen tot aan de kleine clubjes. Ik denk dat gezelschappen, uiteindelijk, als ze echt voor de keuze staan, vaker een voorstelling vier weken op dezelfde plek zouden willen spelen.
Ik doe dat in Kikker sinds vier jaar op verzoek van Theatergroep Aluin. Zij waren bezig met een serie van drie feuilletons en wilden dat jaarlijks tien dagen achter elkaar spelen. Ik zei eerst: “Jongens, ik kan niet zomaar ergens tien dagen blokkeren!” Maar we hebben het wel gedaan, in de kerstperiode, en ze haalden een gemiddelde zaalbezetting die echt niet lager was dan bij twee of drie speelbeurten. En zij zullen ook geen vetpot betalen, maar hun personele inspanning hebben ze efficiënt kunnen inzetten. En wij ook hè. Want ja, als die voorstelling eenmaal gebouwd is, komt onze techniek pas om zeven uur binnen.
Wat betekent niet-reizen voor steden zonder natuurlijke aanwas van makers, waar geen theateropleiding zit, bijvoorbeeld?
Stel dat iedereen vooral op zijn eigen plek blijft. Dat kan betekenen dat er in sommige steden geen theateraanbod overblijft. Wat overigens niet zomaar waar is, wie weet komt men lokaal wel in beweging om te zorgen dat het wel gebeurt. Je kan een maker naar je toe lokken. Als het echt een gemis is, regel het dan!
Bovendien, er blijft heus wel aanbod. De vrije sector kent een praktijk waarin het financieel kansrijk is om wel te reizen. Dat zijn mean & lean producties, die komen met anderhalve technicus en twee acteurs. En dit type theater, ook toneel, vaak ook van goede kwaliteit, komt overal. Het is betaalbaar als productie en voor afnemende theaters en het publiek koopt er graag kaartjes voor.
Alleen, we hebben het in dit verhaal ook over het gesubsidieerde deel van de sector. Daar wil je niet op voorhand hoeven zeggen dat een stuk met meer dan twee acteurs onmogelijk en onbetaalbaar wordt. Zij gaan toch proberen om dat langs een artistieke lijn in te richten, en daar is dat segment ook voor.
Zou het circuit zonder reizen toekunnen?
Het is een spoor van de onmiddellijke naoorlogse periode, toen het woord spreiding in hoofdletters werd geschreven. En hoewel het nu minder als harde eis geldt, zit het nog steeds in ons systeem.
Misschien moeten we daar toch eens mee breken. Laten we kijken hoe een voorstelling inhoudelijk het beste tot zijn recht komt, maar ook hoe die qua efficiency het beste gerund kan worden. Het is niet voor niks dat de musicaltheaters lange run-theaters zijn. Daar waar gewoon geld verdiend moet worden, is dit al de praktijk. De commerciële kant laat het, althans voor een deel van zijn aanbod, wel uit zijn hoofd om elke ochtend en elke avond die vrachtwagen weer in en uit te laden. Dat is een economische keuze. De gedachte kan zijn: wij brengen niet de voorstelling naar de mensen, we zorgen dat de mensen naar de voorstelling komen.
Deze serie wordt mogelijk gemaakt door:
Harm heeft zeker een punt, het systeem werkt niet efficient qua spreiding, daar komt nog bij dat het aandeel van het gesubsideerde aanbod in de programmering van schouwburgen en vlakke vloertheaters al jaren niet of nauwelijks groeit, integendeel op veel plekken wordt het alleen maar minder. Festivals vullen die lacune voor een deel op, maar ook daar is schraalhans keukenmeester als het gaat om de budgetten die beschikbaar zijn om het verschil tussen publieksinkomsten en uitkoopsommen (zeker als de Fair Practice code wordt ingevoerd) te overbruggen.
Fair Practice moet zeker, meer dan ooit, maar zonder te investeren in de programmabudgetten van de afnemers (dus het verruimen van de beschikbare programma/risicobudgetten via lokale, provinciale en landelijke overheidsbijdragen/subsidies ) wordt het een onmogelijke opgave. Minder maken en spelen zal daarbij zeker ook niet zorgen voor meer publieksinkomsten.
Integendeel precies wat Harm ook aangeeft gaat dat zorgen voor een negatief effect. Het oude systeem van vooral landelijk investeren in maken, de verschillende ambities, en gescheiden verantwoordelijkheden en visies van gemeentes, provincies en de landelijke overheid en publieke fondsen moeten qua verhouding aanbod/afname beter op elkaar worden afgestemd. Waar ligt de oplossing?
Goed dat Harm hier opnieuw ruchtbaarheid aan geeft. Harm geeft echter al antwoord op zijn eigen vragen dat prijsverhoging van de kaarten geen oplossing is. Zelfs al zouden de prijzen hetzelfde blijven en het publiek gaat meer reizen dan werkt dat niet omdat uiteindelijk de totale kosten toch bij het publiek ligt. Cultuurspreiding is een goed iets daar het anders alleen toegankelijk is/wordt/blijft voor publiek uit de grotere steden. Daarbij blijft het wonderlijk dat de overheid itt al bekende afspraken uit het verleden in het kader van o.a. de cultuurspreiding nog nooit aan de 1% van het BNP aan cultuur heeft besteed. Ik heb maar een enkele keer meegemaakt dat de theatersector werkelijk de straat op ging om kenbaar te maken dat het anders moet. Accepteren we dan toch nog steeds het credo;
“geef de kunstenaar 6 planken en hij/zij maakt er een huis van!”