Het jaarlijkse ITS Festival, waarop het publiek kan kennismaken met een nieuwe lichting afstuderende regisseurs, performers, schrijvers, theatermakers, scenografen, technici en productieleiders, is weer in volle gang. Moos van den Broek en Marijn Lems brengen dagelijks een verslag van wat ze hebben gezien en meegemaakt. Op dag 3: briljante toe-eigeningssatire, naïviteit als artistieke strategie en synesthetische Strauss.
Het true crime-genre heeft de afgelopen jaren nogal een heropleving meegemaakt. Shows en podcasts als Serial, Making A Murderer en The Staircase laten honderdduizenden, zo niet miljoenen mensen meeleven met de slachtoffers en meespeuren met de documentairemakers. De populariteit van het genre, zo vertellen de performers van De verdwijning ons aan het begin van de voorstelling, inspireerde hen om een Nederlands equivalent te maken, gebaseerd op de zaak van de dertienjarige Olivia Willems, die in 2008 plotseling verdween. Ze gingen in gesprek met de nabestaanden, getuigen en rechercheurs van destijds en kwamen zo ‘veel dichter bij een oplossing dan de politie’.
Het interessante aan het door Sanne Smits (Toneelacademie Maastricht) geregisseerde stuk is dat je de hele tijd wel vermoedt dat er hier een spelletje met je wordt gespeeld maar je niet precies weet hoe of waarom. Dat alles bedacht is, is wel duidelijk, maar wat heeft het voor artistiek nut om een fictief drama te reconstrueren? Is het allemaal slechts een stijloefening, een mislukte poging om binnen een theatersetting de kwaliteiten van de documentairevoorbeelden na te bootsen? Of hebben de makers wel degelijk een inhoudelijke reden voor hun concept? De uitgestreken gezichten en het ironievrije spel van de performers geven in ieder geval weinig weg; zelfs als ze vormen beginnen te hanteren die je eigenlijk niet serieus kan nemen (zoals kitscherige reconstructies en een heuse musicalwending middenin een dialoog tussen de ouders van Olivia) spelen ze het zo strak dat je ook nog voor mogelijk houdt dat dit gewoon héle slechte theatermakers zijn.
Achteraf gezien is het kat-en-muisspel dat De verdwijning met zijn publiek speelt een superslimme metavorm. Het doet een beroep op dezelfde kritische blik die je hanteert als je naar een echte true crime-show kijkt of luistert, maar dwingt je deze op de vorm zelf te richten in plaats van op de gebeurtenissen die worden geportretteerd.
Lange tijd dacht ik daarom dat De verdwijning eenzelfde inhoudelijke insteek zou blijken te hebben als de geweldige Netflixsatire American Vandal, waarin de draak wordt gestoken met de manier waarop de toeschouwers van shows als Making A Murderer subtiel tot bepaalde conclusies worden geleid. Maar hoewel ook in De verdwijning mensen verdacht worden gemaakt op basis van hoogst onsamenhangend bewijs, blijkt Smits het vooral te willen hebben over de emotionele toe-eigening van privé-drama’s.
In de briljante ontknoping willen de ‘makers’ nog even kwijt dat ze zich zo sterk met het verdwenen meisje verbonden zijn gaan voelen dat ze inmiddels als een zus voor hen is, alvorens af te sluiten met een sentimenteel slotlied. Zo ontmaskeren ze de hele voorstelling als een oefening in artistiek egocentrisme en misplaatst engagement. In het simultaan hilarische en hartverscheurende slotbeeld rekent De verdwijning keihard af met de manier waarop makers, journalisten én publiek parasiteren op de pijn van anderen.
Het getuigt van enorm veel lef en artistieke zelfbeheersing om een voorstelling lang opzettelijk slecht theater te maken ten dienste van een verpletterend slot, zeker voor een afstuderend regisseur. Sanne Smits toont zich met De verdwijning het type regisseur dat haar publiek in verwarring durft achter te laten.
Koorzang
Van een engagementssatire naar een voorstelling waar het oprechte engagement vanaf spat; op een festival als ITS moet je tegen een beetje mentale whiplash bestand zijn. Voor BLOK – een requeim in majeur bezochten makers Timo Tembuyser en Naomi Steijger (Toneelacademie Maastricht, regie) gedurende enkele weken een flatgebouw in Gent met een simpel doch ontwapenend plan: de flatbewoners verenigen in een koorzang, een deel van het Latijnse Requiem dat in de katholieke kerk fungeert als eredienst voor de doden. De opzet: een stem geven aan de stemlozen en het doorbreken van eenzaamheid en isolatie.
Het resultaat is een podcast die de makers minimaal theatraal hebben gemaakt door een camera langs enkele maquettes te laten voeren. In de interviews met de bewoners botst het ietwat paternalistische idealisme van Tembuyser en Steijger al gauw met de werkelijkheid: een bewoner weet hen haarfijn uit te leggen dat hij geniet van het feit dat hij nauwelijks zijn huis uitkomt en niet veel met zijn buren te maken heeft, en een queer stel dat systematisch wordt lastiggevallen en gediscrimineerd door hun buurvrouw zegt met gevoel voor understatement dat ze niet echt geloven in de mogelijkheid van verbinding met haar.
Voor iemand die een iets realistischere blik op de werkelijkheid heeft dan Tembuyser en Steijger is hun eigen bewustwordingsproces maar matig interessant, en de passages waarin zij zelf aan het woord zijn vormen dan ook het zwakste deel van BLOK. Hun naïeve optimisme is echter ook een grote kracht: het stelt ze in staat om met het grootste gemak het vertrouwen van de bewoners te winnen, wat ontwapenende persoonlijke gesprekken oplevert.
Bovendien blinken Tembuyser en Steijger uit in de montage van het materiaal, waarin ze een groot gevoel voor muzikaliteit aan de dag leggen. Het basisidee van de gezamenlijke koorzang toont zich zo niet alleen in het sterk ontroerende eindresultaat, maar doorheen de hele voorstelling: de stemmen van de bewoners vormen al vanaf het begin een soort symfonie. De bereidwilligheid tot kwetsbaarheid van de bewoners, zowel in de gesprekken als in hun ongetrainde koorzang, is wat BLOK tot zo’n hoopvolle ervaring maakt.
Lichtchoreografie
Muzikaliteit wordt in de laatste voorstelling van de dag bijna omgekeerd benaderd. In Also sprach Zarathustra van het collectief Hemelhond (Thomas Claessens, Hendrik Kegels en Mees Walter – afstudeerders aan de performanceopleiding van de Toneelacademie Maastricht) wordt de menselijke aanwezigheid tot een minimum beperkt: na de droogkomische opening is er geen performer meer te zien. De hoofdrolspelers zijn het gelijknamige ‘symfonische gedicht’ van Strauss en een diverse selectie theaterlichten en rookmachines, die samen een heuse choreografie vormen.
Het boeiende aan Also sprach Zarathustra is dat je door de begeleiding van de lichten op een nieuwe manier naar het stuk van Strauss gaat luisteren (of eh, als je zo’n cultuurbarbaar bent als ik, voor de eerste keer). De lampen accentueren namelijk de individuele elementen van de muziek zo sterk dat het een bijna synesthetische ervaring wordt: qua kleur, intensiteit en ‘beweging’ van lamp naar lamp is met veel fantasie nagedacht over hoe een bepaalde passage naar licht vertaald kon worden. Het levert zeer geestige momenten op omdat de lampen een bepaald bewustzijn lijken te hebben, alsof het dansers zijn; op de beste momenten bereikt het samenspel een vergelijkbaar gevoel van virtuositeit als een goede dansvoorstelling.
Na de eerste twintig minuten (van het in totaal half uur durende stuk) is de gimmick wel uitgewerkt en breekt het gebrek aan inhoudelijke gelaagdheid de voorstelling enigszins op. Slim genoeg hebben de makers echter een van de mooiste (en meest antropomorfe) vondsten voor het laatst bewaard, waardoor de voorstelling in crescendo eindigt.
Foto: De verdwijning