Door een communicatief misverstand zat ik tien dagen vóór de première al bij een uitvoering van de voorstelling Harmonie in het Enschedese Wilminktheater. De recensie was al geschreven toen duidelijk werd dat het hier een try-out betrof. Die bespreking was niet bepaald positief. (meer…)
125.000 uitzinnige motorfans zagen op 28 juni 1980 Jack Middelburg op het TT Circuit in Assen met overtuiging de race winnen. In de koningsklasse: de 500cc. Het fascinerend verslag van die race, en de aanloop ernaartoe, staat beschreven in de programmakrant van Jumpin’ Jack, het door Frank Lammers geregisseerde muziektheaterspektakel dat zich afspeelt op datzelfde circuit.
Spektakel is deze keer geen marketingterm. Jumpin’ Jack is je reinste testosterontheater, dat vanaf pole position plankgas scheurt naar de eindstreep. Zowel letterlijk als figuurlijk. Brullende motoren jagen regelmatig met hoge snelheid achter het speelveld langs en ook het tempo van de voorstelling is moordend hoog. Op adem komen is er niet bij. Tientallen danseressen (en een enkele man) van de Groningse dansacademie van Lucia Marthas illustreren het verhaal over de aan snelheid verslaafde Jack Middelburg met groots uitgevoerde choreografieën, de band rond zanger Lucas Hamming (die ook zeer verdienstelijk de rol van Middelburgs vriend speelt) bestaat af en toe uit acht gitaristen.
Alles is groot aan deze productie. Dat zoiets ten koste zal gaan van het verhaal zal dan geen verbazing wekken. Aan subtiliteiten doet Jumpin’ Jack niet. Waarom Middelburg (met een overtuigend naturel gespeeld door Matteo van der Grijn) met voortdurend gevaar voor eigen leven (weinig coureurs crashten vaker dan hij) steeds maar doorging? Gewoon, omdat hij niet anders kon. De voormalige kassenbouwer uit het Westland wilde altijd racen. Punt uit. In zijn eigen woorden: ‘Ik ben gewoon ’n boerenlul die toevallig kan motor rijden.’
Het is aan de chirurg (gespeeld door Genio de Groot), die Middelburg na de zoveelste schuiver oplapt, om de eventuele kritiek op de onwaarschijnlijkheden in het verhaal te neutraliseren. ‘Bij geschiedschrijving lopen waarheid en fictie vaak verrassend door elkaar’, zegt hij tot tweemaal toe. Dus moeten we niet raar opkijken als Middelburgs kleindochter door een wonderbaarlijk middeltje vanuit het heden geteleporteerd wordt naar de jaren zeventig en daar haar opa ontmoet. Die ziet haar vervolgens aan voor zijn vroegere scharrel Petra en grijpt haar in een omhelzing vol in de billen. Je zou enig verweer verwachten maar het tegendeel is waar: ze laat zich zelfs door hem bezwangeren. Waardoor ze haar eigen oma wordt. In Jumpin’ Jack kan het.
Petra laat zich de strapatsen van Jack welgevallen omdat ze bij hem in de buurt wil blijven. In de hoop om op een back-to-the-future-achtige manier de loop van de geschiedenis te veranderen. Want vier jaar na die fenomenale zege in Assen nam Middelburg deel aan een race in Tolbert waar hij betrokken was bij een gruwelijke crash die hij niet zou overleven. Petra wil haar opa terug.
Aangemoedigd door deze onwaarschijnlijke constructie in het verhaal hebben ook de overige leden van het artistieke team zich niet onbetuigd gelaten. Live geschoten videobeelden, geprojecteerd op schermen die als oude televisies zijn vermomd, worden soepeltjes doorsneden met eerder gemaakte opnames die de scènes extra ondersteunen. Zo zien we na de mededeling van Petra’s zwangerschap groot de echo van een foetus geprojecteerd.
Ook de decorploeg heeft zich uitgeleefd. Het enorme bed waarop Petra ligt als haar het tovermiddeltje wordt toegediend bestaat uit motoronderdelen, als het script vereist dat er eventjes een camping moet zijn, verschijnen er tien aan elkaar gekoppelde caravans.
Ondertussen jaagt de band er de stevigere jaren zeventig hits doorheen, van Status Quo’s ‘Whatever You Want’ via Golden Earrings ‘When the Lady Smiles’ tot AC/DC’s ‘Highway to Hell’. Dat laatste nummer wordt gezongen door Julia van der Vlugt, wat mij de betreft de ontdekking van deze overrompelende show. Ze speelt die onmogelijke rol van Petra op een volstrekt overtuigende wijze, de ene keer aandoenlijk naïef, dan weer gemaakt stoer, met veel fucking dit en fucking dat. En in ‘Highway to Hell’, waarin slinks ‘I’ in ‘you’ is veranderd, blijkt ze ook nog over een geweldige strot te beschikken. Zelfs als ze tegen het eind nog een potsierlijke woedeaanval moet spelen, waarin ze het publiek verwijt medeschuldig te zijn aan Middelburgs dood ‘omdat jullie al die crashes stiekem prachtig vonden’, doet ze dat volstrekt overtuigend. Je zou je bijna schuldig gaan voelen.
Jumpin’ Jack een rockopera noemen is onzinnig. Rocktheater is het, en wel van het beste soort.
Foto: Maarten van der Wal
en wie heeft het script geschreven?
Jan Tekstra
Dezelfde Jan Tekstra die in een ander regionale musical (Stork!) ook al iemand terug in de tijd stuurde om heden en verleden aan te laten passen?
Hij heeft duidelijk zijn vorm gevonden.
Sophie, ik snap dat je het voor de beroepsgroep wilt opnemen maar JJ is geen ´Genesis´ of ´Turks Fruit´. Ik had Tekstra wel getagd. Daar moest ie het deze keer mee doen.
het zij je vergeven, Luuk!
Wat een onzinnige reactie, Luuk. Die leuke citaten die je aanhaalt en het verhaal dat je benoemt zijn namelijk geschreven cq. bedacht door een schrijver. Dat een schrijvers naam alleen genoemd zou moeten worden als de recensent het script van een bepaalde kwaliteit acht is echt lachwekkend.
Het ging me helemaal niet om de kwaliteit van het script. Jumpin´ Jack is vooral een visueel en muzikaal spektakel, dat is de kracht ervan. Het is geen teksttoneel, dat is het enige dat ik bedoelde te zeggen toen ik verwees naar de twee teksten van Sophie´s hand.
Volgende keer (of eigenlijk gewoon: standaard beste Theaterkrantredactie, leest u mee?) de naam van de artiest (of het nou een Scenograaf, schrijver, kostuumontwerper of wat dan ook is) noemen in de recensie. En al helemáál wanneer hun product besproken wordt, in wat voor kleine bijzin dan ook. Genoeg ruimte online. Dat is, om het in goed Nederlands te zeggen: common courtesy.
Hoi Timen, het netste zou zijn om alle medewerkers te noemen, maar dat maakt de recensies wel een stuk minder vlot leesbaar. Om wel iedereen te noemen, plaatsen we steeds een link naar de Theaterencyclopedie.nl met alle credits. Die link kan helaas wel pas na invoer in de encyclopedie gelegd worden en is daarom nog niet meteen zichtbaar.
Ik snap het Joke, maar ik denk dat we hierin niet bij elkaar gaan komen. Het gaat ook om een mindset verandering bij recensenten. Zeker in een tijd waar we praten over ‘uitholling’ en ‘weinig waardering voor de kunsten’ lijkt het me meer dan noodzaak de mensen te noemen wiens werk beoordeeld wordt. Door bijvoorbeeld een regisseur te noemen maar niet de scenograaf of schrijver, houd je daarbij niet alleen ook nog eens een bepaalde hiërarchie in stand, je draagt ook bij aan de blijvende onzichtbaarheid van bepaalde beroepsgroepen, terwijl zij wél dragend zijn in het werkproces. Voor een krant kan ik mij enigszins voorstellen dat je op de letters en leesbaarheid gaat letten (zij het dat ik het daar ook onzin vind – you can do better), voor een online medium níet. Dan maak je er maar een langere zin van.
Helemaal eens met Timen. Vind het nogal schofterig overkomen, waarschijnlijk onbedoeld, wat het nog schrijnender maakt. Ook het argument dat niet iedereen genoemd kan worden, onzin. In een correcte recensie worden zowel de regisseur als de schrijver genoemd.