Bij zulke stijlvaste disciplines als flamenco is het onvermijdelijk dat een nieuwe generatie gaat morrelen aan de wetten. In Sierpe, haar eerste solochoreografie, die in Rotterdam in première ging, doet Vanesa Aibar dat met verve. Ze laat zien dat morrelen pas echt kan als je de wetten door en door kent. Haar lef levert een spannende voorstelling op, die onnadrukkelijk switcht tussen moderne dans en flamenco. Ze stelt de wetten niet aan de orde uit rebellie, maar uit een artistieke noodzaak tot vernieuwing. Haar voorstelling past daarmee precies in de Flamenco Biënnale, die de actuele ontwikkelingen in het genre wil volgen.

Sierpe begint op de grond. Daar ligt Vanesa Aibar in wat een net lijkt, grof geweven, van dikke draden. Als ze opstaat, is het een rok (Lourdes Bermejo ontwierp de kleding). Maar wat ze aanheeft en achter zich aansleept, is eerder een blok aan het been dan een kledingstuk eromheen – een obstakel waar ze doorheen moet dansen. Staat de netrok voor de belemmering van een traditie die zwaar aan de beoefenaren hangt?

Er zijn meer signalen die in die richting wijzen, en naar de behoefte om die haar kant op te buigen. Stenen doen dienst als castagnetten. De muzikanten (José Torres Vicente, Tremendo Hijo en Rocío Guzmán), die incidenteel als ondersteunende dansers en acteurs optreden, steken het haar van Aibar vast met lange pinnen. Haar hoofd staat op streng en getergd – dat gaat pas over wanneer ze zich bevrijd heeft van rok en pinnen. Als ze haar lange haar heeft losgehaald, kan ze weer lachen.

‘Sierpe’ betekent slang. Aibar laat zich inspireren door slangengodinnen uit de oudheid en Rainer Maria Rilke. Slangengodinnen had je bijvoorbeeld in de Minoïsche en de Egyptische beschaving. Ze zijn volgens de toelichting symbool van nieuw leven, zinnelijkheid, wederopstanding, wraakzucht en verwoesting. Dat is een spectrum dat je niet overdreven vastpint. Rilke schreef het gedicht ‘Spaanse danseres‘. ‘…uit al de plooien van haar wervelend kleed, waaruit als slangen die ’t geklepper vrezen haar armen naakt en waaks zijn opgerezen…’

Aibars armen rijzen inderdaad als slangen uit haar kleed, met kronkelende polsen en grillige arabesken. De basis daarvan is een sobere en moderne combinatie van een hemd en een strakke driekwartbroek, ook zwart. Daaroverheen gaat later een zwarte rok in rafelige lagen en daarna een rode jurk, die wel naar de traditie verwijzen, maar die opnieuw zeker niet slaafs volgen. Als ze die flamenco-achtige jurk draagt, zet ze er weer een hoed bij op van minstens een meter in doorsnee – haar handen komen net voorbij de rand. Ze flirt met gitarist Vicente, maakt hem het spelen bijna onmogelijk door de snaren te dempen met haar haar.

Aibar laat furieus en muzikaal voetenwerk zien, maar ook bewegingen die je eerder in verband brengt met een modern dansidioom dan met flamenco. Tremendo Hijo en Rocío Guzmán zingen stijlvast in het genre, maar verzorgen ook een meer abstracte klankachtergrond, bijvoorbeeld in bijzondere duetten met samenklanken die net niet samenvallen, maar vlak langs elkaar heen wrijven. Zo draagt iedereen bij aan een gedecideerde, maar liefdevolle herbezinning op de flamenco.

Met haar expressieve dans, haar nieuwe ideeën en haar intense uitvoering oogstte Aibar een minutenlang applaus. Sierpe verdient veel meer dan één voorstelling in een te kleine zaal. Rotterdam is veroverd. Vandaag geeft ze er nog een workshop, en dan verder naar het volgende podium, in Jerez de la Frontera.