Meestal slaagt choreograaf Arno Schuitemaker erin het publiek zo deelgenoot te maken van zijn choreografie dat het inwendig meedanst: de fameuze spiegelneuronen weet hij als geen ander te activeren en dat niet alleen voor een Nederlands publiek. De choreografieën voelen na afloop alsof je een intensief gesprek gevoerd hebt met de dansers, maar dan wel een gesprek op een spiritueel niveau, niet afhankelijk van woorden. Dans wordt meer dan woorden, meer dan beweging zelfs. Dans wordt: zijn.

Voor zijn nieuwe choreografie is de ruimte verdeeld in compartimenten. Twee diagonaal opgehangen witte doeken verdelen het speelvlak in drieën, en ook tegen de zijwanden hangt doek. Het wordt tijdens de voorstelling gebruikt voor de projectie van videobeelden, maar ze kunnen evengoed een danser in een tweede ruimte zichtbaar maken of schaduwen vangen. In The End – part 2 speelt Schuitemaker met verschillende vormen van transparantie.

De voorstelling begint rustig, met de drie dansers in fel tegenlicht, die op de voorgrond vóór het diagonale doek, eenvoudige op, de plek draaiende danspasjes simultaan uitvoeren. De bewegingen van Ivan Ugrin, Angelo Patracca en de boven de andere twee uittorende Mark Chistoph Klee zouden in een ballroom-setting niet misstaan, Fred Astaire zou zich er niet voor schamen. Het karakter is licht en speels, hier en daar wordt een huppeltje geïntegreerd.

De om de eigen as cirkelende pasjes krijgen een complexer karakter en de drie dansers beginnen zich door de ruimte en ten opzichte van elkaar te verplaatsen, terwijl het tempo en de dynamiek van de dans alleen maar toenemen. Onderling wordt er op de dansvloer alleen indirect contact gemaakt, maar de individuele concentratie creëert wel een collectieve beleving. De verplaatsingen leiden onvermijdelijk tot een uit elkaar drijven van het drietal.

Een van de dansers verdwijnt op een gegeven moment achter het diagonale gaasdoek en begint aan een nieuwe dansbeweging, en vanaf dat moment worden, zorgvuldig gedoseerd, ook de gaasdoeken ingeschakeld, waarop soms een (live) videobeeld geprojecteerd wordt, soms ook een schaduw. Doordat de camerastandpunten een andere beeldhoek tonen dan die van het publiek, krijgt de toeschouwer nu verschillende perspectieven op de bewegingen te zien. De toeschouwer ondergaat daardoor een ervaring die gedefinieerd kan worden als kijken naar een choreografie door een kubistische bril. Het centrale perspectief wordt doorkruist met voor- en achter-, linker- of rechterkant. Het wordt allemaal tegelijkertijd in beeld gebracht.

De toename van dynamiek en tempo mondt uit in een ware apotheose van beelden en beweging, waar in knipperlichtende en flitsende beelden de lichamen en de ruimte samenvloeien, de beperkingen van tijd en ruimte opgeheven lijken en het publiek opgenomen wordt, opgetild is misschien wel het beste woord, en meezweeft in dit universum dat minutenlang verwezenlijkt wordt.

Er lijkt zich een soort alchemistisch proces te hebben voltrokken, wanneer na een donkerslag het spaarzame licht terugkeert en de drie dansers slechts gekleed in zwarte slips op de toneelvloer zitten. De danser voor op het podium lijkt te kijken naar zijn spiegelbeelden. Zijn evenbeelden bevinden zich achter de gaasdoeken die nu een spiegeleffect suggereren. Iets in de voorafgaande choreografie heeft kennelijk geleid tot een nieuwe, collectieve identiteit, die langzaam en voorzichtig door de dansers wordt afgetast. Het bewegingsidioom lijkt vanaf hier vooral gebaseerd op reikbewegingen. Reiken voorbij de spiegel allicht, of reiken voorbij het lichamelijke?

De vragen die dit korte deel oproept, blijven hangen zonder dat ze een duidelijke richting krijgen. In plaats daarvan wordt er abrupt een nieuwe sequentie ingezet: ietwat prozaïsch worden de doeken door de dansers zelf weggetrokken en opgehesen waardoor we voor het eerst in een enkelvoudige, ontspiegelde ruimte terecht komen. De dansers vinden elkaar in een soort tastende halfomhelzingen waar ledematen aarzelend als puzzelstukjes op hun plek geplaatst worden. Deze eveneens korte laatste sequentie voelt aan als een afsluiting, waar die sequentie ervóór met de vele spiegelingen eerder een nieuw begin beloofde. Het verband met de voorafgaande delen lijkt zoek.

Het totaal andere bewegingsidioom van dit slot beweegt zich naar binnen toe, opent zich niet voor de toeschouwer, en maakt daardoor een licht onbevredigde indruk. Het voelt meer als een stijlbreuk met de daarvoor zo onontkoombare hypnotiserende kracht van het leeuwendeel van The End – part 2.

Foto: Bart Grietens