‘Een wirwar aan personages’: zo typeert artistiek leider Imre Besanger van Theater Kwast het treurspel Johanna Gray (1789) van Petronella Moens. En gelijk heeft hij: in vijf bedrijven die bijna twee uur beslaan treedt een nauwelijks te tellen aantal personages op, de gehele hofhouding van de Engelse Tudor-koningin Jane Grey (1537-1554). (meer…)
Nederlands toneel uit de zeventiende eeuw heeft de naam onspeelbaar te zijn. Het wordt dan ook nauwelijks meer op de planken gebracht. Dat is zonde, want er zijn voldoende manieren waarop het ook voor een hedendaags publiek kan werken. De heropvoering van de tragikomedie Lucelle van G.A. Bredero door Theater Kwast vormt hiervan het levende bewijs.
Toegegeven: om Lucelle geschikt te maken voor het nu waren wel enkele ingrepen nodig. Theater Kwast speelt slechts een selectie van scènes uit het stuk, die aan elkaar gepraat worden door een spreekstalmeester (Imre Besanger). Die roept het publiek ook van tevoren op om zich te verplaatsen in een zeventiende-eeuws schouwburgpubliek, en dus vooral niet stil toe te kijken, maar actief goed- en afkeuring, vreugde en verdriet te laten blijken wanneer het stuk daar aanleiding toe geeft.
Lucelle draait om de onmogelijke liefde tussen bankiersdochter Lucelle (Merel Hutten) en de arme klerk Ascagnes (Jorick Jochims). Lucelles vader (Marius Bruijn) wil liever dat ze trouwt met een rijke baron. Wanneer hij er achter komt dat Lucelle en Ascagnes in het geheim getrouwd zijn, besluit hij de twee geliefden te vergiftigen. Zoals gebruikelijk bij Nederlandse stukken uit de vroege zeventiende eeuw – de première van Lucelle was in 1615 – is de plot weinig hecht en neigen de elkaar snel opvolgende verwikkelingen naar het absurde. De spanning zit hem vooral in de scherpe dialogen tussen steeds weer wisselende koppels, waarin de karakters van de personages mooi tot uitdrukking komen.
Lucelle is een tragikomedie, en bevat zeker ook de nodige aanleiding tot drama. Toch moet het stuk het in de heropvoering van Theater Kwast vooral hebben van de humor. De knecht van Lucelles vader, Lecker-Beetie, met veel overtuiging gespeeld door Bert Apeldoorn, is een cabaretier in de dop. Hij praat met een plat Amsterdams accent en grossiert in olijke oneliners. Hij steelt de show met een soort rap, waarvan de moraal is dat hij maar in één ding echt geïnteresseerd is: geld. Hij ondersteunt zichzelf daarbij muzikaal door ritmisch met een doekje over de holle binnenkant van een trommel te wrijven. Ook de interactie tussen de geliefden Lucelle en Ascagnes heeft aanvankelijk iets komisch, omdat zij duidelijk al tot over haar oren verliefd is, terwijl hij er liever nog een nachtje over lijkt te willen slapen.
Lucelle is tevens een muzikaal stuk. De oorspronkelijke versie bevat enige liederen, die door Theater Kwast ook uitgevoerd worden, met behulp van luit, trommel en trompet. Die liederen weten niet altijd even sterk te pakken, maar dat komt waarschijnlijk ook omdat zeventiende-eeuwse melodieën in hedendaagse oren al snel wat plechtstatig en stijfjes klinken.
De binnenplaats van het Amsterdam Museum, het voormalige Burgerweeshuis van de stad, vormt de ideale locatie voor deze Bredero-heropvoering. Niet alleen voelt het zeventiende-eeuwse Amsterdam hier erg dichtbij, de langgerekte galerij met zuilen werkt ook goed als speelvloer, waarbij de spelers zich soms slim geheel of half achter een zuil verschuilen voor het dramatisch effect. Ook de overige geplande speellocaties van de voorstelling – onder meer het Muiderslot en het Westfries Museum – beloven wat dit aangaat veel goeds.