‘Ik ben geen ballerina. Niet eens een tweederangs ballerina.’ Maar, zo voegde ze daaraan toe, over zichzelf in de derde persoon: ‘Nijinska is een buitengewoon talent. Iets speciaals.’ En dat was ze, Bronislava Nijinska (1891-1972), kind van Poolse dansers, zus van de wereldberoemde Vaslav Nijinski.
Veel meer dan ‘Broni’ leefde broer Vaslav in de schijnwerpers: als exceptioneel getalenteerd danser en choreograaf, en als muze van Sergej Diaghilev, de invloedrijke impresario die aan het begin van de twintigste eeuw furore maakte met zijn Ballet Russes.
Maar ook Nijinska werkte met Diaghilev – de geciteerde zinnen aan het begin van dit stuk staan in een brief aan hem gericht. En tegen de tijdgeest in, liet ze zich als vrouwelijke maker in een door mannen gedomineerde danswereld bepaald niet onbesproken. Toch is ze – onterecht, zoals zal blijken –geleidelijk aan in de vergetelheid geraakt.
Hoogste tijd om haar daaraan te ontrukken, vond Lynn Garafola (76), Amerikaans danshistorica, die zich eerder verdiepte in Diaghilevs erfenis. Ze schreef La Nijinska: Choreographer of the Modern, een heldere biografie, doorwrocht en tegelijkertijd zeer plezierig leesbaar; met naast duiding van het belang van Nijinska’s werk, veel fijne bijkomende details – zoals de theerooskleurige jurk van kant waarin ze trots afstudeerde aan de Keizerlijke Balletschool in Sint-Petersburg.
Want Nijinska (Garafola kiest beargumenteerd voor deze schrijfwijze, die we hier ook aanhouden) begon wel degelijk als klassiek ballerina, voorbestemd voor de vooraanstaande troupe van het Mariinski Theater. Zoals haar moeder het zich altijd had gewenst, en zoals Vaslav vóór haar al was toegetreden tot dit Russische danswalhalla.
Haar opmars binnen het gezelschap verliep gestaag, maar al in haar eigen Vroege Memoires laat Nijinska zich kritisch uit over de benauwende sfeer binnen het Mariinski, en het gebrek aan leiderschap na het vertrek van de legendarische Petipa. Tot verdriet van moeder Eleonora, die altijd nauw verbonden zou blijven met het leven van haar kroost, nam na Vaslav ook Bronislava afscheid van dit klassieke instituut. Beiden zouden zich aansluiten bij het veel modernere gezelschap van Diaghilev.
Hiermee begon Nijinska voorzichtig haar eigen opmerkelijke pad uit te stippelen, als danser en vooral als choreograaf met heel eigen ideeën; al bleef ze nog een tijd – bijna onvoorstelbaar als je leest hoe onheus hij haar bejegende – trouw aan de wensen van haar beroemde broer. Met zijn vertrek naar het buitenland lag er evenwel een eigen professionele toekomst voor haar open.
Wat opvalt, naast grote loyaliteit aan mensen om zich heen (die ze overigens ook vaak terug kon verwachten), is Nijinska’s onafhankelijke denkwijze en enorme werkkracht. Ze kreeg twee kinderen in ingewikkelde omstandigheden, bleef ondanks oorlog en ontberingen keihard doorwerken. Dat betekende in haar geval niet alleen dansen, choreograferen en lesgeven, maar ook hout kappen, watertanks sjouwen en hongerlijden. Het vermocht haar in de jaren twintig niet van haar à propos brengen: Nijinska leefde voor haar School van Beweging, die ze zelf had opgericht en die al haar ideeën over dans in zich droeg. Al lijkt er geen direct contact tussen beiden te zijn geweest, zo merkt Garafola op, er zijn zeker de raakvlakken tussen Nijinska’s ideeën en die van danstheoreticus Rudolf Laban.
‘De dans is niet langer een kunstvorm maar acrobatiek in verschillende gedaanten’, was een van haar gepeperde uitspraken. De naam van haar school, ‘Sjkola dvizjenii’, stamde uit een eigen verhandeling uit 1918, waarin ze beweging centraal stelde en het gendergedreven pre-revolutionaire ballet confronteerde met de presentatie van een nieuwe heldin. Krachtig, ontdaan van de connotatie van haar sekse – een vrouw die alleen, op zichzelf, danst. Een nieuwe vrouw, zoals de Russische kunstenaar en scenograaf Vadim Meller die zou schilderen (een van de zeldzame beelden van een dansende Nijinska is van zijn hand). Ze voelde zich enorm aangetrokken ook tot het werk van Kazimir Malevitsj, en zijn pleidooi voor puur gevoel in de kunsten. Die verschillende elementen werkten door in wat wordt gezien als haar meesterwerk Les Noces en het latere Les Biches; twee van de weinige overgeleverde stukken uit de grofweg zestig die ze maakte.
De eerste woelige jaren na de Russische revolutie zijn een geweldige voedingsbodem gebleken voor tal van kunstzinnige uitingen, en Garafola maakt eens te meer duidelijk welk een inspiratie Nijinska deze periode bood. Helaas is ook maar al te bekend dat aan die tijd van goede moed en creativiteit snel een einde zou komen – en daarmee aan Nijinska’s levenswerk tot dan toe. Na wat ze in haar dagboekaantekeningen omschrijft als ‘de vernietiging van de School’ vertrok ze voorgoed naar het Westen.
Natuurlijk was het gedachtengoed allesbehalve dood. In de loop van haar lange, onstuimige loopbaan in verschillende steden en op verschillende continenten, bleef de School het model voor de gezelschappen die ze zou oprichten of nieuw, modern leven zou inblazen. Het leven zelf maakte Nijinska uiteindelijk tot veeleisend en weinig subtiel in de omgang; iets dat Garafola deels toeschrijft aan veelvuldige confrontatie met de heersende misogynie in de danswereld. Wat bleef was haar passie voor het vak.
Garafola laat de biografie beginnen waar Nijinska’s eigen Early Memoirs zijn gestopt. Wat de schrijfster dan bijkomend bewerkstelligt, is dat je als lezer erg benieuwd raakt naar de herinneringen van Broni zelf – als een soort prequel op deze uitnemende levensbeschrijving van een opwindende kunstenares.
LA NIJINSKA: Choreographer of the Modern door Lynn Garafola is uitgegeven bij Oxford University Press. Foto boven: Roger Viollet, Studio Lipnitzki/ANP