Vanesa Aibar (1983) is een van die flamenco-artiesten met lef die de ketenen van de traditionele flamenco van zich afschudden en een nieuwe weg kiezen. In La Reina del Metal, de voorstelling die ze maakte met de in Amsterdam wonende Spaanse multipercussionist en componist Enric Monfort, doet ze dat zelfs letterlijk. Tegelijkertijd blijft ze trouw aan waar ze vandaan komt. (meer…)
Sigrid Stigsdatter Mathiassen studeerde af aan de SNDO en werd in 2017 geselecteerd voor het Moving Forward residentietraject van Dansmakers en de dansproductiehuizen Dansateliers en Dansbrabant. Met haar doordachte mix van beweging, muziek en zang viel haar afstudeerwerk Remembrane al op om zijn zeggingskracht. Nu presenteert ze het resultaat van haar residentie: Hope and Heavy Metal, een stem- en bewegingsconcert dat op een wonderlijke manier beklijft.
Plat ligt ze, Sigrid Stigsdatter, plat op de vloer. Op haar rug, als een omgekieperde kever. En het hele toneelbeeld kent zo’n neerwaartse energie: de stalen kettingen die links en rechts – heavy metal – zwaar langs de speelvloer naar beneden hangen, eindigend in een plasje olie op de vloer. Het rode formica tafeltje, of eigenlijk alleen nog maar een tafelblad zonder een poot om op te staan: plat op de vloer ligt het, in een flinke plas olie. Daarnaast een haast ontheatraal klein altaar van spulletjes, een scarabee, een bidprentje, een zilveren mensfiguurtje, een snoepje. Alles ligt uitgesmeerd en uitgeveegd op de onderste laag van het beeld. Platgeslagen. Onder druk wordt alles vloeibaar. Gisteravond, vermoed je, was geen beste avond. Deze vrouw heeft pijn en spijt.
Er klinkt muziek, de compositie is van kunstenaar/componist Juliet Aaltonen, en aarzelend begint het lichaam van Stigsdatter tot leven te komen. De ogen scannen de ruimte boven haar, ze verlegt een in een wijde roze broek gestoken been. Ze schuift een stukje op. Ze veegt haar arm over de vloer en draait zich om. Hoe komt ze ooit weer op haar pootjes terecht? Alle bewegingen zien er katerig uit. Traag, met een soort tegenzin, of de moed der wanhoop misschien, komt het lijf dan toch in actie. Steun zoekend op die voer of tegen de muur. Ze loopt die avond nog eens door in gedachten.
Zo tilt ze, nog liggend, haar heupen op en draait er een paar wulpse rondjes mee. Dit herhaalt zich een paar keer, en alsof ze zichzelf ervoor wil straffen staat ze even later recht, met de benen wijd uiteen en maakt ze krachtige armbewegingen. Ze strekt een arm uit, balt de hand tot een vuist en trekt die vuist met kracht terug tegen haar lichaam. Dan neemt ze rennend toch de hele ruimte in. En beweging en stem vloeien precies kloppend in elkaar over als ze even later diezelfde armbewegingen opnieuw gebruikt om in een indrukwekkend stukje spoken word haar woorden ‘I want to be a girl’ kracht bij te zetten.
Het is wonderlijk hoe het werk betekenissen stapelt met elementen die op het eerste gezicht haast te kleine korrels los zand lijken. Gaandeweg blijkt er van alles in elkaar te passen, hoort een kleur bij een woord, de maat van de dingen bij een gevoel of de zwaarte van een beweging bij een herinnering.
Heel precies blijkt elk van die elementen te vangen waar de performer naar op zoek is: de definitie van zichzelf als vrouw. Ze wil een ruwe, harde huid zodat de wereld niet kan binnenkomen, maar maakt hem toch weer zacht, want dat is wie ze is. De keuze om zacht te blijven is een harde. God bless them twentysomethings, zingt ze mee met zangeres SZA tijdens een rituele make-upsessie, en in de gedoseerde improvisatie die volgt op het slotrefrein ligt nog eens alles besloten wat de voorstelling zo menselijk maakt: aarzeling, hapering, verplaatsing van een woord, een betekenis, vergissingen en eerlijkheid: ‘Hope you don’t kill me.’
Foto: Thomas Lenden