1947
De regisseur Peter Brook is een vooruitstrevende figuur op het Engelse toneel. Op het Shakespeare-festival te Stratford-on-Avon heeft hij opzien gebaard met een voor het traditionele Engeland originele montering van Romeo en Julia. In een opschudding wekkende gebeurtenis als deze, zijn er natuurlijk altijd felle voor- en tegenstanders in wier discussie wij niet willen treden.
(Toneel in Engeland door Hanno van Waagenvoorde, in Toneelschild, jaargang 2 , nr. 8)
1948
Voor de nieuwe opvoering van La Bohème in Covent Garden zal de regisseur Peter Brook de decors gebruiken van de eerste voorstellingen uit 1900. Zij zullen wat stoffig en vuil geworden zijn, maar dat is voor de atmosfeer van La Bohème eerder een voordeel dan een nadeel.
(Uit de rubriek Van Overal in Toneelschild, jaargang 3, nr.10)
1955
Wonderlijk genoeg bleken juist de gruwelijkste passages op het toneel van een ontroerende schoonheid, de meest pathetische tekst getransformeerd tot nobele tragedie.
(Elsa de Hertog over Titus Andronicus op het Stratford Festival in Het Toneel, jaargang 76, nr. 7/8)
1969
Iedereen die het boek van Peter Brook – The Empty Space – gelezen heeft is er enthousiast over en toch ook teleurgesteld. Daar is een erkend grootmeester van het hedendaags toneel aan het woord, wat hij zegt laat zich geboeid lezen, men kan er opgewonden van worden, maar als men achteraf probeert samen te vatten hoe het nu moet met het toneel, dan blijkt hij dat toch net niet gezegd te hebben. Nee, goddank niet. Wie denkt dat hij de weg nu wel kent is al verdwaald. Aan het slot zegt Brook: ‘Als u dit boek leest, is het al bezig te verouderen.’
(André Rutten in het toneel*teatraal, jaargang 90, nr.3)
1971
Vorig jaar hadden we een soort “Ik en Grotowski” jaar; er waren ineens honderden Grotowski-kenners en duizenden Grotowski navolgers. Vreest u ook voor het onstaan van dergelijke instant-navolgers?
“Oja, maar ik doe mij uiterste best om dat onmogelijk te maken. In het enige boek dat ik ooit heb geschreven heb ik ervoor gezorgd dat alle voorbeelden tegenstrijdig aan elkaar waren en dat niet één oefening na te bootsen was. We moeten tot iedere prijs voorkomen dat er een soort van ‘Peter Brook’s Parijse Experiment’-cultus onstaat.”
(een gesprek met Peter Brook in Mickery Mouth jaargang 3, nr.12)
1985
De bewerker van dit gigantische boek is Jean-Claude Carrière, van huis uit filmscenarioschrijver (o.m. van Buñuel en Godard). Hij heeft ruim 10 jaar de tijd genomen om tot een bevredigende theaterversie te komen. Dat hij en Brook weinig vertrouwen in een filmversie hadden, blijkt ondermeer uit hun reactie op het aanbod van ex-Beatle George Harrison, die 20 miljoen dollar wilde neertellen voor een verfilming van het project: hij kreeg geen toestemming. […] Carrière: ‘In het theater kun je zeggen “Kijk die olifanten daar ‘ns!” In de bioscoop moet je ze ook laten zien. Wat lange tijd een voordeel van de film is genoemd, namelijk het kunnen tonen van die olifanten, gaat vandaag de dag voor zijn zwakte door: het móeten tonen. Terwijl het Mahabharata-spektakel het bewijs is dat theater alles, werkelijk alles kan uitdrukken.
(Emile Schra en Liesbeth Meijer bespreken de Mahabharata van Peter Brook die in Avignon in première ging in Toneel Teatraal, jaargang 106, nr. 9)
1994
‘Ik vergelijk het altijd met het schone gevoel dat je hebt, als je onder de douche vandaan komt. In mijn ogen moet het publiek na afloop van een voorstelling precies het zelfde gevoel hebben, maar dan veroorzaakt door een geestelijke douche.’
(Emile Schra in gesprek met Yoshi Oida, vast acteur bij Peter Brook in Toneel Theatraal jaargang 115, nr.6)
2005
Wat ons nu wellicht te wachten staat zijn bespiegelingen over de ‘legende’, de ‘theatergoeroe’ Peter Brook die al een beetje passé begint te worden. Als dat gebeurt (ik hoop van niet) dan is dat jammer, want hij is dat allerminst.
(Loek Zonneveld over Tierno Bakar door Théâtre des Bouffes du Nord in TM, jaargang 9 nr.5
2016
Laten we afstand nemen van de toeschouwer en ook het woord ‘toeschouwer’ door een ander woord vervangen. Peter Brook ontdekte tussen de Franse benamingen voor degene die toekijkt ‘één woord dat eruit springt, dat naar kwaliteit van de andere verschilt. Assistence – ik woon een stuk bij: j’assistence à une pièce. Assisteren – het is een eenvoudig woord, maar het is de sleutel.’ De mensen die naar een voorstelling kijken moeten deelnemers van de handeling en actieve interpreten zijn, die wat ze zien en ervaren zelf vertalen en het zich eigen maken, zodat het van hen wordt.
(Florian Hellwig over de emancipatie van de toeschouwer in Theatermaker, jaargang 137, nr.6)