Het Belgische cultuurplatform rekto:verso publiceert een nieuwe briefwisseling in de reeks ‘Lieve Inclusieve’, een doorgaand gesprek over inclusief werken in de cultuursector. In deze editie wisselen singer-songwriter Shishani Vranckx en actrice Nyiragasigwa Hens eigen ervaringen uit. (meer…)
Nederland kent een nieuwe subsidieregeling: The Art of Impact. Dit programma wil ‘bestaande en nieuwe kunstprojecten die een duidelijk maatschappelijk effect hebben onderzoeken en stimuleren’. Vandaag publiceerde Theaterkrant.nl de gehonoreerde projectvoorstellen in de tweede aanvraagronde. De redactie van het Vlaamse podiumkunstentijdschrift Etcetera vroeg Lara Staal en Tobias Kokkelmans, beiden werkzaam in het Nederlandse theaterveld, naar hun standpunten over dit initiatief en de mogelijke invloed ervan. Hieronder volgt hun mailwisseling, afkomstig uit Etcetera nr. 143 van december 2015.
Door Tobias Kokkelmans en Lara Staal
Hallo Lara,
Tegen welke achtergrond heeft onze Minister van Cultuur, Jet Bussemaker, het programma The Art of Impact in het leven geroepen? Waarom trekt zij maar liefst zeven miljoen euro uit voor dit twee jaar durende programma, dat met recht een speerpunt van haar beleid mag worden genoemd? Heeft er in Nederland überhaupt discussie over plaatsgevonden? Waar bevinden wij tweeën ons in deze discussie? Ik heb voor acteursgroep Wunderbaum onlangs nog een aanvraag ingediend bij The Art of Impact en jij hebt een programma bij Theater Frascati ontwikkeld over kunstenaars die samenwerkingen aangaan met andere maatschappelijke domeinen – hetgeen volledig in lijn ligt met deze subsidieregeling.
**
Bussemakers plannen om de ‘maatschappelijke effecten’ van kunst in kaart te brengen blijken te passen in een bredere internationale trend. Op 16 november 2014 hield Bussemaker een speech tijdens de dertiende ‘Apeldoorn Conference’ in Liverpool. Deze bijeenkomst werd bezocht door leidinggevende figuren uit de politieke, academische, banken- en diplomatieke wereld, kunstinstituties en het bedrijfsleven. Om van dat laatste een idee te geven: het evenement werd gesponsord door onder meer AkzoNobel, ING, BP, Royal Dutch Shell, Vodafone en Unilever. Het thema van de conferentie luidde overigens ‘Art Works: Exploring the Social and Economic Value of Culture’.
Bussemaker speechte: ‘I feel it is important to emphasize [the] comprehensive, social power of art and culture. Especially now. As a society, we are facing major issues that affect us all. (…) To face these challenges, we need to appeal to our creative, innovative powers. We need to adopt an open attitude to different ideas and approaches. As artists do naturally. Driven by the power of their imagination. (…) Right now, I’m seeing more and more how artists in my country – often in collaboration with professionals from other fields – reflect on new questions and see new opportunities for society. (…) Art and culture have a major social impact. And I want to identify that impact. Support it. And encourage it.’
De organisatoren stelden in het rapport dat deze conferentie bedoeld was ‘to swap ideas on how culture can contribute to the economic and social structure of cities and society at this time of economic and political uncertainty in Europe.’ Verder gaven zij aan dat Groot-Brittannië en Nederland elkaar vonden in ‘a strong desire for (…) broader access to culture and a challenging economic climate which has impacted on public funding.’
**
Heb jij ook niet de indruk dat Bussemaker in een lastige spagaat zit? Enerzijds kan ze het kunstbezuinigingsbeleid van haar voorganger (ex-staatssecretaris Halbe Zijlstra van de VVD) niet terugdraaien, anderzijds wil zij als PvdA-minister (overigens in coalitie met de VVD) de kunst terug op de maatschappelijke kaart zetten. Om af te raken van de predicaten ‘linkse hobby’ en ‘subsidieslurpers’ en draagvlak te genereren bij publiek, politiek en bedrijfsleven, legt ze dus de nadruk op de sociale waarde en de relatie die kunstenaars aangaan met andere maatschappelijke domeinen.
Eerlijk is eerlijk: Bussemaker legt tenminste een visie aan de dag, in tegenstelling tot Halbe Zijlstra. Alleen: elke visie kent altijd ook zo zijn valkuilen, waartoe we ons dienen te verhouden. Wordt de nadruk op de puur intrinsieke waarde van kunst langzaamaan een taboe? Heeft kunst straks alleen nog bestaansrecht als het zijn sociale effect kan aantonen? Natuurlijk, The Art of Impact is slechts een kortlopend subsidieprogramma, maar Bussemaker zet voor de jaren 2017-2020 onverminderd in op het thema ‘maatschappelijke waarde’.
Groet,
Tobias
–
Beste Tobias,
Deze mailuitwisseling komt precies op het juiste moment.
Ik bevind me midden in een project dat de notie van cocreatie wil onderzoeken. Het betreft een vijfdaags onderzoeksprogramma in Frascati dat plaatsvindt onder de noemer ‘Changing Places’. Dit programma valt exact binnen de lijnen van The Art of Impact.
‘Changing Places’ bestaat uit twee openbare gesprekken, twee werksessies, een ontmoetingsavond en vijf presentaties van makers die hebben samengewerkt met een sociale organisatie of instituut en zo tot ‘cocreatie’ zijn gekomen. De uiteindelijke presentaties zijn zeer verschillend van aard. Het evenwicht blijkt fragiel. Het risico ligt op de loer dat de artisticiteit van de maker door een soort overmatig respect voor de cocreatie-partner onder druk komt te staan. Een ander mogelijk gevaar is de idee van de kunstenaar als weldoener, omdat het podium genereus gedeeld wordt met bijvoorbeeld iemand met een fragielere positie in de samenleving. Hoe kan je de valkuil vermijden van pronken met ‘goed doen’?
Ook is duidelijk hoeveel tijd een proces van cocreatie vereist. Het blijkt van groot belang de tijd te hebben om elkaars taal te leren kennen en vooral om voldoende vertrouwen op te bouwen om ook ruimte te maken voor kritiek. Verder stel ik me vragen over de manier waarop een samenwerking het best tot stand komt. Ik merk dat ik het ongemakkelijk vind om als instituut een soort ‘blind date’ tot stand te brengen. Liever bevind je je in een situatie waarin er vanuit de betrokkenen zelf al interesse bestaat in de praktijk van de ander. Daarnaast blijkt dat een productgerichte houding desastreus is voor de kwaliteit van een samenwerking. Pas als er voldoende tijd beschikbaar is, kan het werkproces van binnenuit en op eigenzinnige en onvoorspelbare wijze ontstaan.
Wat coauteurschap of cocreatie kan voortbrengen is precies het openbreken van de geslotenheid van bepaalde leef- of werkgemeenschappen binnen de samenleving. In de ontmoeting met de ander moeten de codes van een vakgebied of een sociaalcultureel gedeelde identiteit ontstegen worden, wat het mogelijk maakt te breken met regels, verwachtingen en patronen.
Daarnaast zorgt het binnentreden van een andere wereld ervoor dat het eigenbelang afzwakt. Als we ergens vreemd zijn staan we het onszelf toe trager te opereren (te dwalen) en daarmee oorspronkelijke doelen los te laten. Tot slot – en dit geldt alleen in het geval van een samenwerking tussen een kunstenaar en iemand wiens verhaal geen deel uitmaakt van de dominante orde – kan coauteurschap ervoor zorgen dat onzichtbare stemmen de mogelijkheid krijgen publiek te worden. (Alhoewel dit laatste dus ook een risico met zich meebrengt als de verhoudingen tussen ‘geprivilegieerde’ en ‘slachtoffer’ alleen maar worden bevestigd.)
Ondanks mijn overtuiging dat ‘cross-sectorale samenwerkingen’ van groot belang kunnen zijn vraag ik me zeer af of een regeling als The Art of Impact dit soort ontmoetingen niet eerder vertroebelt in plaats van bekrachtigt. Zo deed Jet Bussemaker tijdens de lancering van The Art of Impact op 1 december 2014 de volgende uitspraak: ‘Kunst, cultuur én samenleving hebben elkaar nodig. Niet alleen omdat kunst ons inspiratie biedt en bijdraagt aan onze identiteit. Ook omdat kunstenaars hun werk vaak concreet inzetten om de wereld beter, mooier, schoner en leefbaarder te maken.’ Kunst die de wereld mooier, schoner en leefbaarder maakt? Kan kunst de wereld niet net zo goed ontwrichten, bekritiseren, afremmen, blokkeren en vervuilen? Het is soms oneindig veel relevanter de ogen te richten op de plek waar het pijn doet. Kunst moet geen harmonie creëren maar mensen in beweging brengen; niet afdekken, maar politiseren.
Wat me vooral zorgen baart is het gebrek aan discussie rond The Art of Impact. De Nederlandse kunstwereld excelleerde tijdens de aankondiging van deze nieuwe subsidieregeling in nuchterheid en pragmatisme. Het feit van die vrijgekomen zeven miljoen bleef het meeste hangen, de labels en veronderstellingen die aan dat geld hingen niet. Je kan je natuurlijk afvragen wat The Art of Impact wezenlijk anders maakt ten opzichte van de reguliere subsidieformulieren. Toch denk ik dat deze regeling aandacht verdient, want ik zie wel degelijk een framinggevaar voor de positie van kunst. Wat gebeurt er op het moment dat je het tonen van engagement financieel gaat steunen? Ligt het gevaar van pseudo-engagement dan niet heel snel op de loer?
Ik herinner me dat ik, toen ik voor het eerst hoorde over The Art of Impact, op de website las dat er een instrument zou ontwikkeld worden om de impact van kunstprojecten te meten. Weet jij hier meer van?
En hoe was het om de aanvraag voor The Art of Impact te schrijven? Heb je het gevoel dat je je eigen principes moest corrumperen?
Veel groeten, Lara.
–
Ha Lara,
Allereerst wil ik inhaken op het publieke debat rond dit subsidieprogramma. Toegegeven, het werd niet in grote kring gevoerd, laat staan dat men massaal op de barricaden sprong (de eerste subsidieronde binnen deze regeling kende maar liefst 240 aanvragen). Desalniettemin bracht dat debat een belangrijke vraag naar voren: is dit hét beleid dat het draagvlak van de kunsten zal versterken?
De Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR), een onafhankelijk adviesorgaan voor de Nederlandse overheid, heeft met het rapport Cultuur Herwaarderen (maart 2015) een kritisch geluid voortgebracht. Dat rapport onderschrijft dat er inderdaad, om het draagvlak voor cultuur en cultuurbeleid te versterken, een steeds grotere nadruk is komen te liggen op het in kaart brengen van de effecten voor en op het versterken van verbindingen met andere beleidsterreinen, zoals welzijn, kwaliteit van de leefomgeving, gezondheid, werkgelegenheid en de bredere economie. En, nu komt het: de WRR maant de regering terughoudend te zijn met het aansturen op deze effecten.
‘Waar ze optreden is dat natuurlijk meegenomen, maar de wetenschappelijke bewijslast voor deze veelal zeer specifieke effecten is te summier en gefragmenteerd om als basis voor concrete beleidskeuzes te kunnen dienen. (…) Terughoudendheid is ook om andere redenen verstandig. Naarmate de doelen van het cultuurbeleid meer zijdelings met cultuur te maken hebben, bestaat allereerst de kans dat andere middelen eenzelfde effect hebben, of zelfs beter scoren dan cultuur, waardoor cultuurbeleid op termijn aan legitimatie zal inboeten. Ook kan de zoektocht naar nieuwe legitimaties voor het cultuurbeleid ertoe leiden dat de culturele sector steeds nieuwe doelen krijgt opgelegd, met als risico dat overvraging optreedt. Overvraging door beleid werkt stijgende verwachtingen in de hand die – als ze niet worden waargemaakt – juist tot legitimatieverlies kunnen leiden.’
Het alternatief dat de WRR vervolgens bepleit, is een ‘herwaardering van cultuur’ waarbij de culturele sector niet ten dienste staat van andere beleidsterreinen, maar de aandacht in de eerste plaats uitgaat naar inhoudelijke ontwikkelingen binnen de culturele sector zelf. Die herwaardering impliceert niet dat de culturele sector met de rug naar de samenleving staat. Integendeel. Een vitale culturele sector weet zich juist te verbinden met een veelheid van publieken.’
Minister Jet Bussemaker kon hier niet omheen en moest haar plannen enigszins bijstellen, of tenminste anders verpakken. Dat is duidelijk merkbaar in haar (afgelopen juni verstuurde) kamerbrief ‘Ruimte voor Cultuur, Uitgangspunten cultuurbeleid 2017-2020’. Jammer genoeg heeft Bussemaker haar ambities niet laten varen om een instrument te ontwerpen dat de ‘impact’ van cultuur kan meten. Op 15 oktober (2015) meldde de KWINK Groep – ‘een adviesbureau voor maatschappelijke vraagstukken’ – precies dit te gaan doen: ‘als onderzoekspartner van het programma The Art of Impact een instrumentarium ontwikkelen om de waarde van kunst beter te kunnen expliciteren.’
**
Je vroeg me hoe het was om namens Wunderbaum de aanvraag voor The Art of Impact te schrijven, en of ik het gevoel had mijn eigen principes te moeten corrumperen.
Laat ik om te beginnen aangeven dat Wunderbaum al sinds zijn oprichting in 2001 bezig is bruggen te slaan naar andere maatschappelijke domeinen, om zo tot nieuwe inhoud voor theatervoorstellingen te komen. Deze theatraal-journalistieke houding is eigen aan Wunderbaum. Persoonlijk kan ik me ook goed vinden in die behoefte om meer samen te werken met niet-kunstenaars; deze rechters, sociologen, burgerinitiatieven en zorgverleners hebben mijn blikveld enorm verruimd. Zulke uitwisselingen sterken een wederkerig besef van het feit dat onze plek in de kunsten niet een geïsoleerd eiland is, maar onderdeel uitmaakt van de bewegingen in onze samenleving. Een aanvraag doen bij The Art of Impact is dus niet in strijd met onze fascinaties, ons engagement of onze werkwijze. Sterker nog, we hebben een aanvraag gedaan voor een vervolgtournee van We doen het wel zelf: een voorstelling die regeringsbeleid in ogenschouw neemt (in dit geval de roemruchte ‘participatiesamenleving’). Met overheidsgeld kunnen we dus diezelfde overheid kritisch bejegenen.
Het ‘paard van Troje’-idee, zeg maar. Socioloog Willem Schinkel beweert daarover: onze overheid kan wel kaders scheppen voor het kunstenveld, maar niet exact formuleren hoe het kunstwerk eruit moet zien; en juist in dat kat-en-muisspel bevindt zich de bewegingsvrijheid van de kunstenaar. Toch kan zo’n paard van Troje ook een paard met oogkleppen zijn. Want wie is nu wiens paard van Troje? Wie is wie in dit heikele kat-en-muisspel? Is de overheid Tom en de kunstenaar Jerry? Of is het precies andersom?
Juist daarom is het van belang onze kritische positie ten aanzien van The Art of Impact niet te laten varen. Dan kom ik toch weer terug op de eerder gestelde vraag: is dit hét beleid dat de kunsten zal versterken? Dat ik bij Wunderbaum graag samenwerk met ambtenaren, bestuurskundigen, architecten en strandjutters (!) wil niet zeggen dat het hele kunstenveld dat zou moeten doen. Mijn kritiek op The Art of Impact – hoe fijn die regeling voor Wunderbaum nu ook is – is dat dit het cultuurbeleid wel danig vernauwt. Een discussie over maatschappelijke waarde mag daar onderdeel van uitmaken, maar niet de hoofdlijn vormen via statistische instrumentaria. Als het maken van kunst een checklist wordt van maatschappelijke targets, dan is het geen kunst meer.
Als je mij vraagt welke wensen ik heb rond het cultuurbeleid, dan volg ik Steven ten Thije van het Van Abbemuseum, die pleit voor een sterkere verankering van kunstkritiek en kunstreceptie. ‘Kunst scherpt de blik alleen als je ook de vaardigheid hebt om die indrukken te delen en te wegen. De beleving van het kunstwerk is het begin, maar er daarna over kunnen praten is van even groot belang.’[7] Graag draag ik bij aan het maatschappelijk pleidooi voor kunst, alleen niet via geïnstrumentaliseerde effecten, maar via de buitenissige, grillige, niet-meetbare weg van de taal, van het articuleren, van het uitwisselen van ervaringen.
Lara, Theater Frascati overweegt een eventueel vervolg op ‘Changing Places’ aan te melden bij The Art of Impact. Hebben we een duivels (im)pact gesloten of niet?
Tobias
–
Beste Tobias,
Ik vind de zorg van de WRR over de vraag of kunst straks alleen nog bestaansrecht heeft als het zijn sociale en economische waarde kan aantonen terecht. Want wat onderscheidt kunst nog van maatschappelijke organisaties die bezig zijn in domeinen als educatie, welzijn, diversiteit en ecologie, op het moment dat sociale en economische effecten de boventoon voeren?
Het was interessant naar The Art of Impact-intendant Tabo Goudswaard te luisteren tijdens het eerste debat van ‘Changing Places’, waarvoor we hem hadden uitgenodigd. Hij legde uit dat voor hem het grote verschil tussen de positie van de kunstenaar en die van iemand buiten de kunsten erin bestaat dat de kunstenaar ‘agendaloos’ naar een vraagstuk kan kijken. Goudswaard lijkt daarmee te zeggen dat impact juist ontstaat wanneer iemand er geen belang bij heeft iets in een bepaalde richting te duwen of tot een oplossing te komen. Dat lijkt me haaks staan op wat Bussemaker beschrijft, wanneer ze het heeft over de manier waarop kunstenaars nadenken over ‘nieuwe vragen en mogelijkheden voor de samenleving’, toch? Daarnaast onderstreepte Goudswaard het onderzoekende karakter van The Art of Impact en vond hij nadrukkelijk dat een werk op zijn artistieke kwaliteiten moet worden beoordeeld in plaats van op zijn kwantitatieve aspecten.
In dat licht is het des te opmerkelijker dat de KWINK Groep een instrumentarium voor The Art of Impact gaat ontwikkelen. ‘KWINK Groep heeft veel ervaring met het meetbaar maken van het onmeetbare.’ Het meten van het onmeetbare? Dit lijkt een kafkaiaans bureau!
In dat geval kan ik de WRR alleen maar gelijk geven in het feit dat het waarderen van kunst met waardes die juist niet eigen zijn aan kunst het begin van het einde zou kunnen betekenen. Het is nog nergens bewezen dat het voortdurend moeten bijhouden van meetbare resultaten in bijvoorbeeld zorg en onderwijs die sectoren enig goeds heeft gebracht, laat staan dat dat in de kunsten zo zou zijn…
**
Jij beschrijft hoe je kiest voor een pragmatisch-idealistische houding. De strategie van het paard van Troje. Plannen die zijn ontstaan uit artistieke interesse worden naar de eisen toegeschreven en als het geld eenmaal binnen is, kan het project wel degelijk een ‘autonome’ kritische houding innemen tegenover het huidige beleid.
De vraag is wel of dit niet louter symbolisch blijft. Behelst deze symbolische laag niet het eigenlijke kat-en-muis-spel? De overheid trekt geld uit voor projecten met sociale impact, deze projecten vormen een openlijke kritiek op het huidige beleid (en daarmee ook op de subsidie-eisen), de overheid is zich hiervan bewust maar verkiest deze symbolische kritiek (die de openheid en tolerantie van de democratie moet aantonen) boven de werkelijke tegenstem. Hoe kritisch kan door de overheid gesubsidieerde kritiek zijn?
Maar het is de vraag of er wel een alternatief is voor de paard van Troje-idee. Boycotten lijkt wellicht een zuivere houding maar wat valt daarmee precies te winnen? Ik ben het namelijk met je eens dat we tenminste weer een minister hebben (na Halbe Zijlstra) die een visie formuleert. Is het dan niet aan ons om blijvend met haar in gesprek te gaan over de woorden die ze gebruikt om haar beleid uiteen te zetten? Is het niet juist in de uitvoering van projecten die we onder The Art of Impact ontwikkelen dat we de condities kunnen herscheppen en bepaalde presumpties kunnen omverwerpen? Is het voor een minister of een intendant niet makkelijker in gesprek te gaan met iemand die binnen een regeling werkt maar er tegelijkertijd vraagtekens bij stelt, dan met iemand die het subsidieprogramma bij voorbaat afwijst?
De meeste speelruimte zie ik net als jij en Steven ten Thije binnen de kunstkritiek. Mijn zorg ten aanzien van The Art of Impact is daarom niet eens zozeer de regeling zelf, als wel de stilte die de regeling omgeeft. Het is essentieel dat de mensen die het kunst- en cultuurdomein vormgeven de discussie voeren. Als het kunstenlandschap al moeite heeft om de taal waarin de kunst zijn waarde kan uitdrukken te articuleren en aan te scherpen, hoe kunnen wij dan van mensen die er verder van afstaan (zoals de politiek) verwachten dat zij dat wel zullen doen?
Als ik Jet Bussemaker zou mogen adviseren zou ik haar wat betreft The Art of Impact de volgende drie voorstellen voorleggen, die wellicht de radicale belofte van het realiseren van maatschappelijke impact zouden kunnen inlossen:
- The Art of Impact verstrekt alleen geld als het project zich minstens uitstrekt over een langere periode. The Art of Impact denkt namelijk dat het niet mogelijk is in een kortere tijd een cocreatieproject met een bepaalde impact te realiseren. Deze regeling erkent dat het vinden van een gezamenlijke taal die verschil en kritiek toelaat en het procesmatig werken zonder van te voren opgesteld doel van wezenlijk belang zijn voor de relevantie van een samenwerking.
- The Art of Impact ziet af van een instrument om het onmeetbare te meten. The Art of Impact wil in deze maatschappij van toenemende controle, waarbij alles gericht is op efficiëntie en rendement, een statement maken door het project te funderen op de notie van vertrouwen. Vanuit vertrouwen in de kennis en het vakmanschap van zowel kunstenaar als maatschappelijk deskundige zal het project door een commissie van professionals (van buiten en binnen de kunsten) worden gevolgd en besproken.
- The Art of Impact wil hierbij onderstrepen dat het niet alleen gaat om het steunen van projecten die een harmoniserende of constructieve bijdrage tot de samenleving leveren, maar juist ook om samenwerkingen die een ontwrichtend of politiserend effect hebben. Juist die stemmen die worden buitengesloten uit het publieke debat en de emanciperende werking van bepaalde samenwerkingen verdienen aandacht. The Art of Impact realiseert zich dat kunst onverwachte gevolgen kan hebben en niet voor het karretje van beleidsvraagstukken moet gespannen worden. Alleen als er ruimte is voor de radicale tegenstem kan er worden gebouwd aan iets nieuws.
Een duivels pact zou ik het nog niet willen noemen, volgens mij komt het erop aan dat we het kritische gesprek voldoende weten te voeren.
Met warme groet, Lara.
Tobias Kokkelmans is dramaturg bij acteursgroep Wunderbaum en Operadagen Rotterdam. Lara Staal is programmeur bij Frascati in Amsterdam. Beiden zijn verbonden aan Het Transitiebureau, een plek waar denkers en kunstenaars uit de theatersector samenkomen en zich gezamenlijk buigen over de vraag welke rol de kunsten in de samenleving van de 21ste eeuw spelen en zouden moeten spelen. Vanuit een achtergrond bij het theater legt Het Transitiebureau verbindingen met andere domeinen. Het Transitiebureau is een vloeibaar instituut dat zich doorlopend ontwikkelt en manifesteert in samenwerking met andere instellingen en partners.
Tekeningen: Gerard Herman (voor Etcetera nr. 143, december 2015)