Af en toe werken de Philharmonie Zuidnederland en Toneelgroep Maastricht samen. In Vastelaovendconcerten bijvoorbeeld, en nu in La grande bouffe. De voorstelling ontleent haar naam aan de klassieke film van Marco Ferreri uit 1973 waarin vier vrienden bij elkaar komen om zich dood te eten – met een laatste grootse knal weg uit hun saaie leven. De film is een anarchistische aanklacht, tegelijk tegen decadentie en tegen de saaie bourgeoisie. In Maastricht is er één etende man, en van anarchie en aanklacht is ook weinig over. (meer…)
Als we de zaal verlaten, klinkt de onovertroffen song uit de jaren zestig ‘Death of a clown’ van The Kinks. Een lied dat wel past na het geziene toneelstuk. Het is een evergreen die het al ettelijke jaren doet en een intens gevoel van tristesse verklankt. Het is die troostende tristesse die wel in de tekst van Jibbe Willems zit, maar net niet krachtig genoeg wordt vertolkt door Toneelgroep Maastricht.
Jibbe Willems bewerkte een eigen tekst uit 2010. In die eerste versie (bij Het Syndicaat) liet hij een clown aan het woord die in zijn fascistische radicalisering slechts antipathie kon opwekken bij het publiek. Die monoloog, een politiek pamflet, beschouwt Willems nu als een voorstudie voor Iets van troost. Hij laat de clown beginnen met het verhaal over het heroïsche einde van Mussolini, maar een potentiële verering gaat nu over in een filosofische mijmering over doodgaan. Hoe sterft een artiest, wat moeten zijn laatste woorden zijn? Als er geen gevleugelde woorden op het sterfbed worden uitgesproken, duurt de onsterfelijkheid maar kort.
Barry – niet Bassie! – de clown is door het UWV opgeroepen om te reïntegreren in de maatschappij en wordt verplicht om werk aan te nemen. Terwijl hijzelf vindt dat hij al heel veel werk verzet voor de maatschappij: als clown biedt hij de mensen troost. Hij heeft altijd gelijk, zijn ideeën zijn de ware, en wie het daar niet mee eens is behoort tot de boze buitenwereld. De realiteit botst met zijn eigen gedachtekronkels, en die vorm van cognitieve dissonantie kan zowel voor de buitenwereld als voor hemzelf desastreus zijn.
Jibbe Willems laat Barry aan het woord. Je krijgt als toeschouwer een precieze innerlijke tekening van het personage, met een eigen taalgebruik, helder en rijk in zijn metaforen en subtiliteit. Sterk is het ritme in de afwisseling van gedachten en gevoelens, van kleine en hilarische situaties en beschrijvingen. Ook qua structuur zit de monoloog goed in elkaar: de hele stream of consciousness spitst zich toe, heel naturel en organisch, op een bijzondere afloop.
De man praat in zichzelf, hoort stemmen, geeft aan wat hij doet en denkt, hoe hij zijn gedrag wikt en weegt en verklaart. Hij geeft constant commentaar op de anderen die zijn leven bevolken, zoals zijn moeder bij wie hij inwoont, de sociaal werkster, de man op een kinderfeestje. In zijn ogen vormen ze allen obstakels voor zijn opdracht: clown zijn. Hij is een sneue man, een personage dat we best wel herkennen, een aandoenlijk iemand, een personage dat boeit door zijn geschiftheid, met wie we in al zijn ontreddering mededogen kunnen koesteren. Hoewel Barry’s logica vaak ongerijmd is, vormt de ondertoon ook een pleidooi tegen het rendementsdenken in de huidige wereld, dat alles wat niet in economisch nut uitgedrukt kan worden verwerpt. Jibbe Willems heeft met Iets van troost een dijk van een theatermonoloog geschreven.
De schizofrenie van het personage maakt regisseur Michel Sluysmans (in zijn tweede regie bij het vernieuwde gezelschap) zichtbaar door de monoloog over twee spelers te splitsen, Hans van Leipsig en Mieneke Bakker, twee anciens van Toneelgroep Maastricht. De man zit in zijn wijde geruite clownsbroek voor op het toneel aan een tafeltje, zij zit wat verder achterop, ze zijn als het ware gescheiden door een grote rode ballon. Achter hen schuiven blauwe wolken in schakeringen in elkaar over, zoals ook de tekst van de ene speler naar de andere schuift. Hij is in het begin Barry, zij vertolkt de andere personages. Zij zingt ‘Send in the clowns’ mee, hij speelt nog ‘Paranoid’ van Black Sabbath.
Langzaam gaan de personages in elkaar over, naar het einde spreekt zij de tekst van de man, piept hij als de moeder. Dat alles loopt heel organisch, dat wel, maar het is mij niet duidelijk of dat nu een meerwaarde biedt aan de monoloog. Beide spelers bieden meer dan verdienstelijk spel, maar beiden missen net dat tikkeltje extra om de kracht van de tekst op de toeschouwer te laten inslaan, hem met de woorden te treffen, in zijn vel te snijden, de tristesse diep voelbaar te maken.
Foto: Ben van Duin