In het gezicht van de ander worden we tot verantwoordelijkheid geroepen: het confronteert ons met ethische vragen. De mantra, naar een ideologie van de Franse filosoof Levinas (1906-1995), vormt de rode draad door het dertiende deel van Weiblicher Akt. Van naamwisselingen tot de voor- en nadelen van ChatGPT. Met De ander (v.) onderzoekt Maatschappij Discordia ‘het andere verhaal’, en de theorieën die daarmee gepaard gaan. (meer…)
Nauwelijks is de voorstelling Schetsen en sporen begonnen of Miranda Prein somt minutieus op wat er tot dan toe is gebeurd: ‘Ik herinner me dat we het achterdoek neerlieten en op de grond legden, ik herinner me dat we over dat doek papiersnippers uitstrooiden, ik herinner me dat iemand te laat binnenkwam, dat de zaalwacht met een blauw mutsje op de deuren opende…’
Het is het begin van een nieuwe, melancholiek getoonzette voorstelling van Maatschappij Discordia. Cruciaal is de vraag wat toneelspelers achterlaten als het optreden eenmaal voorbij is. Misschien wel niets, wat sporen op een achterdoek dat op de grond ligt.
Kort daarop zegt Prein: ‘Ik herinner me dat we een voorstelling speelden waarvan elke zin begon met ‘Ik herinner me…” Ze herinnert zich een dief in de nacht die van het serviesgoed een rommel maakt, maar niets meeneemt. Dat is de voorstelling Kras van Judith Herzberg. Ze herinnert zich een monoloog tegen een honderd jaar oude kast, dat was het slot van De kersentuin, een van Discordia’s legendarische voorstellingen.
Teksten van Thomas Bernhard komen voorbij en fragmenten uit Fleischmann van Gerardjan Rijnders en Peter Verburgt. Deze voorstelling, gemaakt door Prein, Jan Joris Lamers en Annette Kouwenhoven, heeft iets van een afscheid, een terugblik. Het toneelcollectief, een van de belangrijkste van dit land, heeft te kampen met ernstige subsidieperikelen. Dat is een pijnlijke zaak.
Met Schetsen en sporen laat Discordia op ongeëvenaarde wijze zien hoe toneelspelen en tegelijkertijd hardop denken óver toneelspelen een subtiele synthese aangaan; het is spel en reflectie tegelijkertijd, handeling en herinnering vloeien samen.
Er is een scène waarin Kouwenhoven vertelt hoe iemand in een grote doos dient te verdwijnen, de trappetjes om erin en eruit te klimmen staan al klaar. Maar als degene in die doos is verdwenen, moet hij veranderd zijn, maar dat kun je niet zien. Dat lijkt een boutade, maar in de context van het geheel is het meer dan dat: het gaat over toneelspelen en wat je als toneelspeler kunt bewerkstelligen.
Of je iets achterlaat bijvoorbeeld, behalve herinneringen ook sporen, maar die zijn alweer door de tijd gewist. En toch zijn ze er, dat is de prachtige paradox van het toneelspel. Daarom was destijds de voorstelling Revue (2015) met die cruciale herhalingen van ‘Ik herinner me…’ zo bijzonder; feitelijk is Schetsen en sporen een ode aan die opvoering van toen. En aan herinneringen die hoe dan ook blijvend zijn.
Prein loopt over het achterdoek alsof het een grasveld is. Maar als zij eroverheen loopt, noemt ze zichzelf de ‘afwezige’. Het grasveld verdwijnt waar zij is, evenals de lucht, die verdwijnt op het moment dat zij erdoorheen loopt. Lamers belicht dat zij aan het toneelspelen zijn, dat daarom dat achterdoek op de grond ligt als een speelveld, waarop Kouwenhoven repliceert dat er geen stuk bestaat dat De toneelspelers heet.
Die constatering verhindert niet dat we deze voorstelling kunnen zien als een die luistert naar de naam De toneelspelers, want alles wat het drietal doet, is spel. Zelfs een muziekterm als mi-fa-sol uit de toonladder is als theater. De drie tonen zijn als de drie acteurs: Prein, Lamers, Kouwenhoven.
Ondertussen plakt Lamers met tape grote stukken beschilderd papier tegen de achterwand aan, die bestaat uit losse schotten. Aan het eind van de voorstelling haalt hij ze weer weg en stapelt alles op een houten tafel. Dit alles wordt begeleid door jazz van Miles Davis. Anti-theater is het spel van Discordia ook weleens genoemd. Of ook meta-theater. Typeringen die waar zijn.
Er is geen gezelschap dat mij als toeschouwer altijd weer raakt, ontroert, verwondert. Toneelspelen is als een zoektocht naar het juiste woord of de juiste handeling, steeds weer op het spanningsveld tussen toneel en werkelijkheid, nooit realistisch, altijd is er het spel om vraagtekens bij te plaatsen. Liggen er bijvoorbeeld niet te veel of juist te weinig proppen papier op de grond? ‘Gisteravond waren het er teveel,’ verzucht Kouwenhoven. Nu dus minder.
Het bijzondere is dat je dan gaat nadenken over zoiets futiels als gescheurde scherven papier op een stuk canvas. Wanneer is het te veel of juist te weinig? Zijn die proppen soms de sporen die de acteurs achterlaten? Een plots hoogtepunt is als Lamers die monoloog over de kast brengt, die kast van honderd jaar oud. Prein is zichtbaar verbaasd. Honderd jaar!
Mooier bewijs dat het toneelspelen meer is dan slechts het achterlaten van sporen is er niet; die voorstelling van destijds komt weer helemaal terug in mijn herinnering. En wie die voorstelling niet zag, die ziet nu een schets van toen.
Foto’s: Sofie Knijff