Wie een poging waagt om op holistische wijze een positiebepaling op te tekenen die betrekking heeft op de grondbeginselen van waaruit een praktijk als kunstcriticus vertrekt, doet dit in de wetenschap dat dit naar alle waarschijnlijkheid een falende onderneming zal zijn. Het is namelijk nagenoeg onmogelijk om alle factoren die invloed hebben op de zo persoonlijke beleving van kunst in kaart te brengen en via die route beschikking te hebben op alles dat we daarin van belang achten.

Toch is het voor de criticus  belangrijk om deze onmogelijke taak op zich te blijven nemen in de hoop steeds beter te worden in zijn falen. Wat anders is de criticus als niet een van de bemiddelaars die vanuit  particuliere opvattingen pogen de mogelijkheden van artistiek werk te ontsluiten voor zowel publiek als maker. Deze bemiddelende rol is een complexe.

De hedendaagse maatschappelijke discoursen rondom intersectionaliteit, antiracisme, dekolonialiteit en zo verder, maken wellicht meer dan ooit zichtbaar dat er juist nu een beroep wordt gedaan op de erkenning van de valsheid van het ‘objectieve perspectief’ en zetten zo op scherp wat de functie van de criticus is als we deze loszingen van het vermeende allemans-perspectief, of erger nog: die van de expert.

Want ook de expert is, zoals we weten, een container vol vooringenomenheden, educatie, stilistische voorkeuren enzovoorts. De zoektocht naar de intrinsieke motivatie van de criticus en de robuuste en genereuze vertaling van die motivatie naar een publiek toe, is het werk. Of in ieder geval een essentieel onderdeel daarvan.

Hiermee zeg ik natuurlijk niets nieuws. Het debat rondom kritiek en haar functies is er een dat om de zoveel tijd de kop opsteekt, maar waarvan we ons af kunnen vragen hoe radicaal de ontwikkelingen zijn die het in gang zet. De eerlijkheid gebied me te zeggen dat ik te weinig experiment ontdek in het veld en ik zou derhalve een pleidooi willen houden voor het propageren van een failing forwardtraditie in de hedendaagse theaterkritiek.

In de benadering van de theaterkritiek zoals ik deze conceptualiseer, is het nodig om de mogelijkheden van het platform dat de kritiek huisvest te duiden alvorens er keuzes gemaakt kunnen worden over de soorten experimenten die kunnen worden aangegaan. Concreet bedoel ik dat een krant en de publieksverwachtingen die dat medium met zich meebrengt wellicht andere zijn dan die van bijvoorbeeld een online platform. Op welke manier kunnen we dit onderscheid instrumentaliseren ten behoeve van een robuuster discours rondom artistieke werken?

De heroverweging van kritiek op deze manier stelt ons namelijk in staat om het accent van verschillende soorten besprekingen te verplaatsen naar de particulariteit van de criticus om zo vorm te kunnen geven aan een bredere interpretatie van de rol van de criticus en diens bemiddeling van het artistieke product in relatie tot de maker en het publiek. Dit is nodig om de naweeën en inbedding van de zogenaamde pure kritiek uit onze collectieve aannames te weken. De pure kritiek heeft  te lang gediend om dat wat zich in de periferie afspeelt in de periferie te houden. De invloed die kritiek heeft op canonisatie, om maar iets te noemen, is er een die we serieus moeten nemen omdat die daarmee van fundamenteel belang is in de toekomstige aannames die volgende generaties makers, publiek en critici zullen beïnvloeden.

Het lastige van deze positie is dat ze een beroep doet op ons aller creatieve vermogen. Wat ik niet heb, is een helder gekaderde lijst voorschriften die deze ambitie zouden moeten ondersteunen. Meer nog is dit een appel voor falende initiatieven van critici en de moed van hen in leidinggevende posities op de redacties van de publicaties die deze critici een plek geven, de moed om dat falen stem te geven.

Dit is lastig. Want de implicaties van dergelijke experimenten zijn vergaand. Niet in de laatste plaats omdat ze een heropvoeding van alle stakeholders in het veld impliceren. Er is geen gouden oplossing, of eenvoudig antwoord op de vragen die uit deze overdenkingen oprijzen.

Maar ze beïnvloeden steeds sterker hoe ik mijn eigen werk en dat van mijn collega’s lees. Hoezeer ik van mening ben dat we, ondanks onze beste intenties het veld, waaronder onszelf, tekortdoen. En hoe ver we nog te gaan hebben, als we al een eerste stap durven te zetten richting toekomst.

Uiteindelijk is dit geenszins een manifest. Maar zie het gebrek aan strikte voorschriften niet als een onvermogen onszelf te houden aan specifieke standaarden. Eerder is dit een expressie van de diffuse ruimte die ik voor ons zie. Zwanger van alles wat we gemeenschappelijk in die kritiek nog mogelijk kunnen maken.

Dossiers

Theaterkrant Magazine maart 2024