Het zindert dat het een aard heeft, in het vissersdorpje Llareggub. Het is een dag in de lente, u weet wel, dat obscene jaargetijde waarin volgens Otto den Beste ‘de bloemen maar opengaan, en dat je in die kelken kan kijken en die vieze meeldraden en stampers open en bloot ziet hangen’. Zijn oproep om die viezigheid voor zich te houden is niet aan de bewoners van Llareggub besteed. Schaamteloos delen zij al hun hitsige gedachten met ons, de zinnelijke Mae Rose Cottage voorop. De zeventienjarige ‘zal zondigen tot ze barst’.

Mae Rose is een van de bijna vijftig personages die gestalte geven aan Dylan Thomas’ poëtische eruptie Onder het melkwoud (1954). Dat gaat, in de vertaling van Hugo Claus, zo: ‘Het is lente, nacht zonder maan in de kleine stad, zonder ster en bijbelzwart, de stille straten en het gekromde vrijers- en konijnenwoud hinken onzichtbaar naar de sleezwarte, trage, zwarte, kraaizwarte, sloepdobberende zee.’

Regisseur Lies van de Wiel heeft het aangedurfd dit hondsmoeilijke stuk met zijn barokke taal op te voeren met negen jonge spelers van De Noorderlingen Productiegroep. Allemaal tieners nog, die de afgelopen maanden op de deuren van de verschillende toneelscholen bonkten. Voor acht van hen zwaaiden die deuren ook daadwerkelijk open. Na het zien van de voorstelling blijf je maar met één vraag zitten: waarom is er iemand van deze groep níet toegelaten? Want werkelijk niemand in deze Onder het melkwoud doet voor de ander onder in taalbeheersing, inlevingsvermogen, ritmegevoel en overtuigingskracht. Alsof ze al jaren een collectief vormen.

Dat is natuurlijk ook de verdienste van Van de Wiel, die al eerder haar geweldige choreografische talent etaleerde, maar zich nu ook een begenadigd tekstregisseur toont. Ze blijft trouw aan de poëtische kracht van Thomas (en Claus) en brengt die tot leven door een dynamisch bewegingspatroon. Met minimale middelen, zoals we van haar gewend zijn. Het toneel is bij aanvang kaal, op een stapel chaotisch op elkaar gestapelde stoelen na. Daartussen zitten de spelers gevouwen. Eenmaal bevrijd uit die kluwen zijn die stoelen de enige attributen, afgezien van een verrijdbaar karretje.

Al die verschillende personages met hun hitsige dromen, moordzuchtige gedachten, diepe verlangens of wilde fantasieën trekken daarna aan ons voorbij als vissen in een kolkende zee. Zonder haperingen wisselen de spelers voortdurend van rol, een vingertje omhoog is voldoende om aan te geven dat nu een ander aan de beurt is.

De muzikale omlijsting is zeer bescheiden gehouden. Af en toe klinkt er zacht een kerkklok, maar voor de rest zijn het vooral de woorden die ons meevoeren naar dit vissersplaatsje vol heel gewone mensen met hun iets minder gewone verlangens. Geheel indachtig de oorsprong van het stuk, dat immers geschreven is als hoorspel. Er zit halverwege een rap in die ons even doet opveren en tegen het eind wordt collectief (en kneitervals, maar dat is de bedoeling) PJ Harvey’s ‘Down by the Water’ gezongen. Een lied waarin gruwelijke gedachten tot uitdrukking worden gebracht. Zoals in de voorafgaande anderhalf uur geen van de personages van zijn hart een moordkuil heeft gemaakt.

Het is een overrompelde ervaring, deze adaptatie. Nog slechts tweemaal te zien, dus haast u.

Foto: Reyer Boxem