Het is een eenzame wereld die Maxim Storms tekent in Nuggets. Het publiek lacht er hartelijk om, maar eigenlijk is het een vrij zwarte spiegel die ze wordt voorgehouden. De titel verwijst naar fonkelende verrassingen en die zijn er volop in het grijze decor van plastic en meer plastic en een uitgedroogde boomtak. Storms paart iets van clown en iets van commedia dell’arte aan een heel eigen genre. (meer…)
In MANNAHATTA is een golfbaan het speelterrein van verschillende menselijke en niet-menselijke personages, die al net zo ontzield zijn als de omgeving zelf.
In de openingsscène van MANNAHATTA worden we niet door menselijke performers verwelkomd, maar door drie groene gordijnen. Hun enige bewegingsmogelijkheid is rondjes draaien en door de ruimte rollen, maar met dat beperkte vocabulaire komen ze toch tot leven. Je dicht ze zelfs verschillende persoonlijkheden toe: het kortste gordijn, dat in snelle bewegingen communiceert, lijkt bij voorbeeld nogal een opgewonden standje.
Theatermaker Renée Goethijn en scenograaf Stefan Jakiela lijken met hun voorstelling een posthumanistische werkelijkheid neer te gaan zetten. Onverwacht komen twee acteurs (Goele Derick en Lotte Diependaele) de vloer op, maar zij blijken zich niet als mensen maar als dieren te gedragen: ze playbacken met overgave de vogelgeluiden die uit de speakers komen, waarbij het gekrijs en getsjilp hun hele lichaam overneemt. Derick en Diependaele maken er het hoogtepunt van de voorstelling van: de komische vervreemding van hun fysieke spel doet je naar een voorstelling verlangen die uitsluitend uit niet-menselijke rollen bestaat.
Dat blijkt in MANNAHATTA namelijk niet het geval. De dieren maken plaats voor de mens, of in ieder geval een op de mens gelijkende verschijning. Drie golfers (naast Derick en Diependaele ook Guy Dermul) verjagen de twee vogels en nemen zo de voorstelling over. De rest van MANNAHATTA wisselt af tussen sterke en minder sterke scènes die associatief op elkaar voortborduren, en waarin menselijk gedrag altijd net even een kwartslag is gedraaid. De golfers worden als videogame-avatars neergezet en als player one, player two en player three geïntroduceerd. Ze lijken geen eigen beslissingsvrijheid te hebben: zelfs hun stemmen kunnen van het ene op het andere moment die van een ander zijn.
Deze en andere vondsten maken MANNAHATTA regelmatig verrassend, maar toch slaat er na enige tijd een gevoel van vrijblijvendheid toe. De wezenloosheid van de personages geeft je het gevoel dat er weinig op het spel staat, alsof je niet naar een menselijk theaterstuk maar naar een door A.I. gegenereerd verhaal zit te kijken. Die vervreemding is natuurlijk deels de pointe van de voorstelling, maar als je dat register eenmaal doorhebt voegt MANNAHATTA zelf weinig meer toe aan dat basisconcept.
Alleen naar het einde van de voorstelling toe, als de gordijnen en de acteurs een duistere choreografie met elkaar aangaan en de laatsten uiteindelijk verdwijnen, weet MANNAHATTA de ontregeling van het begin weer even te herpakken. Door de focus op de mens zelf vervalt de rest van de voorstelling echter te veel in het antropocentrisme dat de makers aan de kaak lijken te willen stellen.
Foto: Michiel Devijver