De verzengende explosie van de vuurwerkramp in Enschede op die zonnige meidag in 2000, veroorzaakt nóg een explosie: die binnen het gezin van ‘stamhoofd’ Siem Sigerius, zoals stiefdochter Joni hem liefkozend noemt. Sigerius is oud-judoka en wiskundige, tevens rector-magnificus van de Twentse universiteit Tubantia. (meer…)
Het is een van de beroemdste gedichten van dichter Gerrit Achterberg, ‘De dichter is een koe’, een metafoor voor de dichter die poëzie geeft als een koe. Er zit ook ironie in, en humor. Bij de première van de voorstelling Ongerijmd las Marisa van Eyle het voor. Hoewel de Leidse Schouwburg nagenoeg vol was, bleef het verpletterend stil in de zaal. Geen herkenning, geen instemmende lach.
In het heuse gesprek na afloop – hoe lang is dat geleden dat zoiets gebeurde? – bleek slechts een kwart of minder van de toeschouwers Achterberg (1905-1962) te kennen. Dat was geen leeftijdskwestie. Dit gegeven plaatst de tekst van Frank Siera in de regie van Hanneke Braam in een complexe positie: als de hoofdpersoon van je tekst een onbekende dichter is die zijn hospita vermoordde en haar dochter aanrandde, op welk klankbord kan de voorstelling dan rekenen?
Laten we naar de voorstelling zelf gaan. Vijf acteurs staan op het podium die in een soort stemmenspel het leven en vooral de psychotische aanleg van Achterberg belichten. In het begin zeggen zij als in koor ‘we zijn liefhebber’ en aan het slot klinkt er de vraag ‘zijn we nog liefhebber?’ Met andere woorden: kunnen we van iemands poëzie houden als hij ook een moordenaar blijkt te zijn? Was Achterberg wel verantwoordelijk voor zijn daden? Of moeten we werk en persoon los zien van elkaar?
Het zijn vragen die het vijftal stelt, waarbij ze wanhopig een chronologische verhaallijn proberen vast te houden, wat telkens niet lukt. Dus krijgen we een mozaïek van anekdotes, minimale poëtische verwijzingen en veel taalkunde waarin woorden betekenisdragers zijn en de objecten waarnaar woorden verwijzen de betekenden zijn. Taal is structuur, beklemtoont een van hen nadrukkelijk. De ander betoogt dat taal slechts een stelsel van afspraken is.
Braam heeft door veel beweging in de mise-en-scène te brengen dynamiek in de vrij statische tekst willen aangeven. Ze gebruikt een soort staketsel van een windmolen om de spelers ook de hoogte in te laten gaan. Haar aandeel is knap en vaardig en haar tekstregie meer dan superieur. Flarden tekst krijgen uiteindelijk toch een strakke eenheid, zonder in realisme te vervallen.
Opvallend is dat acteurs vooral op elkaar reageren. De een zegt wat, de ander corrigeert, de derde voegt er een linguïstische dimensie aan toe. Een vierde (vooral Niek van der Horst) betrekt de tekst weer op Achterberg. Carine Crutzen vertolkt een enkele hoogstpersoonlijke rol, als de geliefde van Achterberg. Kharim Amier en Willem Voogd wakkeren de discussie aan. Die onderbrekingen geven vernuftig de complexiteit van het onderwerp aan, maar onderbreken ook de verhaallijn. Het spannendst is de scène met de taxirit, waarin de verwarde Achterberg, met geladen pistool op zak, door de taxichauffeur aan de politie wordt uitgeleverd. De dichter uiteindelijk als moordenaar, als terbeschikkingestelde, die berecht werd en in de gevangenis belandde.
Siera heeft een belangwekkend thema aangesneden. In discussies over de Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline (antisemitisme), popster Michael Jackson (kindermisbruik), filmmaker Roman Polanski (aanranding) en recentelijk Lucebert (aansluiting bij nazi-Duitsland) laait het gegeven telkens op, ook en juist in de wereld van de kunsten waar macht zo’n beslissende rol speelt.
Er is wel een theatraal probleem met de tekst, die slechts een uur duurt. Het accent ligt zozeer op de ondoorgrondelijkheid van hoe taal werkt, hoe dichters met taal het onbesprokene willen uitdrukken, dat een essentieel aspect van Achterbergs dichterschap onbenoemd blijft, namelijk hoe hij in zijn poëzie onophoudelijke een dode geliefde tot leven wil wekken. Een van zijn bundels heet niet voor niets Eurydice (1944). In elke studie over Achterbergs werk, bijvoorbeeld Formule in de morgenstond van A.F. Ruitenberg-De Wit of zijn biografie door Wim Hazeu, komt dit aspect aan de orde. Daarvan keert in de tekst van Siera niets terug. Hiermee blijft de vraag wat de dichter zelf deed met zijn moordaanslag onbeantwoord. Zo ontbeert Ongerijmd de wezenlijke stap van de dichter naar zijn eigen werk.
De voorstelling is het resultaat van de inspanningen van Theaterbolwerk Punch om Nederlandse toneelschrijvers een platform te bieden, en vooral ook de mogelijkheid hun tekst gespeeld te zien worden door professionele theatermakers tijdens een landelijke tournee. Dit initiatief heeft als ondertitel ‘new writers forward’ en daarmee is het concept van Punch al gegeven. Het is bij lange na niet de eerste keer dat er een poging wordt ondernomen het Nederlandse toneelschrijven te propageren, maar de inzet en aanpak zijn professioneel en beloftevol. Ongerijmd is de allereerste tekst die zo werd geprogrammeerd.
Na de voorstelling volgde er nog een nagesprek met de zaal, wat vanwege de slechte verstaanbaarheid slecht te volgen was; er was geen handmicrofoon beschikbaar. Veel meer dan enkele vage algemeenheden en een steeds scherpere veroordeling van Michael Jackson kwam het niet. Achterberg speelde geen enkele rol.
Siera kwam op het idee voor zijn stuk omdat Achterberg een plek heeft verworven in het Haarlemse Museum van de Geest, het voormalige Dolhuys ofwel gekkenhuis. Hierover kun je twisten, het is een nogal anekdotische aanpak omdat dus al meteen de persoon en niet het oeuvre van zo’n duizend gedichten centraal staat. Wat betekenen die gedichten? Waarom wordt Achterberg nog steeds gelezen? Het blijft allemaal onbenoemd. Siera’s verweer is een beetje dat zijn uitgangspunt waargebeurde gebeurtenissen en verhalen zijn. Maar daarmee maak je nog geen theater. De toeschouwer luistert weliswaar geboeid naar Siera’s taalspel, maar kans tot inleving met de thematiek is er niet. Vermoedelijk verdween Achterberg daarom geheel geruisloos tijdens het nagesprek.
De mooiste opmerking kwam van een toeschouwer op het eerste balkon: ‘Als mijn huisschilder een moordenaar blijkt te zijn, moet ik al zijn schilderwerk afbreken?’ Daar gaat het om, dat is raak. Want hiermee doelt zij terecht op de vermeende uitzonderingspositie die kunstenaars toegemeten zouden kunnen krijgen of zichzelf toedichten. Een aspect dat in Ongerijmd achterwege blijft.
Foto: Arjo Frank Fotografie