‘Ich bring dich noa ut Sjterrehoes’ klonk het vroeger dreigend in Heerlense katholieke kringen als een kind stout was. Dat Sterrehuis was tussen 1945 en 1983 een kindertehuis dat blijkbaar diabolische strengheid uitstraalde, een unheimische plek waar kinderen soms jarenlang moesten verblijven. (meer…)
De schok van een sterfgeval van een dierbare kan zware schade toebrengen aan een relatie. Dat is bekend, dat is erg en dus wordt er toneel over geschreven. Zoals Zusje, dat in première ging in het Musica Sacra-festival in Maastricht. Muziek voert er inderdaad de boventoon, maar het thema bidden en smeken laat genoeg ruimte voor andere kunsten. Zoals theater. Zusje laat zien dat rouw niet met zich laat sollen en voor iedereen anders is.
Een gestopte trompet is een goed rouwinstrument. Na drie langgerekte noten van geluids- en muziekman Pjotr Lasschuit gaat het licht aan. Frontaal naar de zaal staat Marieke Giebels. Terwijl Händels aria ‘Lascia ch’io pianga’ (Laat me huilen om mijn wrede lot) klinkt steekt ze haar tong in een kramp uit en doet ze alsof ze iets zwaars vanaf haar keel naar beneden duwt. Haar vriend (Jasper Van Der Pijl) staat ernaast. Met voorzichtig afwerende handen komt hij steeds een beetje dichterbij, tot zij naar een andere plek beent om haar ritueel opnieuw uit te voeren.
Met dat begin heeft regisseur Silke van Kamp de essentie van de voorstelling – zowel de aard van de verhouding van het stel als hun onderlinge verschillen – meteen neergezet. De woorden van Sanne Schuhmacher die volgen zijn gevangen in dat kader.
Het zusje van de titel kwam om bij een stom ongeluk. Ze was het puberzusje van de vrouw van het stel. Die rouwt hevig. Door opnieuw op de gebeurtenissen te kauwen, door te krijsen, door haar vriend de schuld te geven, af te stoten en weer aan te trekken, door zichzelf van alles te verwijten, door alternatieve eindes te bedenken.
Haar vriend staat erbij en kijkt ernaar, met liefde, machteloosheid en incasseringsvermogen. Hij gaat zo omzichtig mogelijk met haar om, maar kan ook voor die omzichtigheid weer een veeg uit de pan krijgen. Uiteindelijk zegt hij getergd: jij draaft enorm door. Hij heeft gelijk, ze heeft soms iets van een rouwdiva; voor redelijkheid heeft ze nog weinig ruimte. Maar zij heeft ook recht op haar verwerking van dat onomkeerbare verdriet. Of ze er uiteindelijk samen uitkomen, blijft in het midden.
Voor de voorstelling is gepraat met mensen in rouw, ‘om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van welke vormen rouw kan aannemen voor verschillende mensen.’ Misschien is dat streven naar compleetheid de reden dat de voorstelling zo vol is. Van stille verwerking is zelden sprake, er gebeurt verbaal en non-verbaal veel in de hoogste versnelling. Vooral bij haar, maar ook bij hem is gesticuleren troef. Het geschuif met de doos in delen van scenograaf Scott Robin Jun draagt nog verder bij aan al het gedoe.
Van Kamp eist veel van haar acteurs, in de etude in rouw die Zusje is. Zij redden zich behoorlijk uit de zware opgaven waar ze voor gesteld zijn. Vooral op de expressiviteit van Giebels wordt een zwaar beroep gedaan. Ze schakelt tussen de eerste drie stadia van rouw (ontkenning, woede en onderhandelen); aan depressie en aanvaarding is ze nog niet toe. Voorlopig knalt het, en dat lijkt nog wel een tijd door te gaan. Je vraagt je intussen wel af hoe haar personage was zonder die rouw. En hoe die arme vriend van haar het uithoudt.
Foto: Sheeyla Gerard