Liedtekstschrijver en componist Stephen Sondheim en regisseur Harold Prince hadden verschillende redenen om van Christopher Bonds melodrama Sweeney Todd: The Demon Barber of Fleet Street een musical te maken. Voor Prince lag de fascinatie in een verhaal waarin mensen elkaar vermoorden en tot pasteien bewerken om hogerop te komen. (meer…)
‘These are desperate times, Mrs. Lovett and desperate measures are called for.’ Het is de zin die Sondheims musical thriller Sweeney Todd het best samenvat. De kapper die zijn vrouw verloor, louter omdat een rechter haar wilde, en na terugkomst wraak zoekt en door een armlastige taartenbakster erop gewezen wordt dat je toch wat moet doen met al die lijken. Maar dan opera-achtig doorgecomponeerd. En bijna niet te zingen.
Kijk uit voor Sondheim-liefhebbers. Het zijn de fijnproevers, sommigen zeggen de snobs, van de musical. Ze zijn net zo fanatiek als Wagnerianen of hardnekkige belcantofanaten. Ze horen alles, letten op de kleinste details en vergelijken waar het Sondheim betreft alles met de oorspronkelijke Broadway-productie of een reprise waar hij zelf zijn zegen over heeft uitgesproken. Een klemtoon verkeerd, net niet de juiste timing en you’re screwed.
Verwonderlijk is dat niet. Sondheims oog voor detail is berucht. Geen woord staat waar dan ook louter als vulling en ook de muziek is buitengewoon gelaagd, waardoor in tegenstelling tot 99 procent van de grote succesmusicals die van Sondheim, hoe meer je je erin verdiept, steeds complexer en ingenieuzer worden.
Een gewaagde zet van de Nederlandse Reisopera derhalve om het seizoen te openen met een van Sondheims absolute meesterwerken, Sweeney Todd, en dan ook nog eens in de oorspronkelijke Engelse versie en met 26 man in de orkestbak. Niet met een veel kleiner ensemble en niet in het Nederlands, zoals bij Joop van den Ende in 1993, en al helemaal niet met de hightechdecors die het musicalpubliek meer en meer gewoon is gaan vinden. Maar wel met kleine coupures en marginale tekstaanpassingen. Het lijkt een recept voor een misbaksel, maar het resultaat is zeer smakelijk.
De keuze voor de Engelse versie is een verademing in een land waar van elke buitenlandse musical louter de Nederlandse vertaling op de planken komt. En geen musicalcomponist is zo talig als Sondheim; vele passages zijn simpelweg niet goed in het Nederlands te vertalen zonder dat of de tekst of de muziek geweld wordt aangedaan. Dat werd pijnlijk duidelijk geïllustreerd door tijdens de première zo nu en dan de Engelse en Nederlandse boventiteling met elkaar te vergelijken. Niet dat er reden was om naar boven te kijken: alle solisten waren – versterkt – woordelijk te volgen.
Voor de operaliefhebber, het gebruikelijke publiek van de Reisopera, is dat versterkte geluid even wennen. De vaste musicalbezoeker weet niet beter, maar hoe goed de geluidstechniek inmiddels is, het verschil is overduidelijk. Regisseur Marcel Sijm houdt echter van versterken, en bij Sweeney Todd kan het ook onmogelijk anders. Want hoewel er versies van gerenommeerde operahuizen bestaan die anders probeerden en met louter operazangers kwamen, vereist Sweeney Todd een bijna perverse mix van stemmen. De titelrol is te zwaar voor de doorsnee musicalzanger, zijn partner in crime moet nadrukkelijk gezongen worden door een comédienne, de Begger Woman vraagt om een musicalstem, net zoals het liefdespaar Anthony en Johanna, maar hun partijen zijn dan weer zo moeilijk dat ze wel weer prima gezongen kunnen worden door aanstormend operatalent, en zo gaat het maar door. Uitvoeringen met louter musicalstemmen, hoe goed ook, laten altijd wat te wensen over. Versies met louter zeer geschoolde stemmen dito. Een nachtmerrie om te casten kortom.
Niet voor de Reisopera, zo blijkt, want wie had ooit gedacht dat Sanne Wallis de Vries zo goed kan zingen? De Sondheim-liefhebber die haar meteen vergelijkt met Angela Lansbury merkt op dat ze juist in haar gesproken tekst minder is, maar de premièrezenuwen zingt ze van zich af in haar prijsnummer ‘A little priest’. Net zoals ervaren operazanger Dale Duesing vanaf het zijn niet helemaal vlekkeloos gezongen ‘Epiphany’, beter en beter werd. Het lyrische hoogtepunt ‘Kiss me’, een duet waar Puccini jaloers op zou zijn en dat ook nog eens overgaat in een razendknap kwartet, klonk hartverscheurend mooi bij Tyler Clarke en Nina Lejderman, terwijl Doris Baaten duidelijk maakte waarom zij eigenlijk ook heel graag de rol van Mrs. Lovett had willen vertolken. Grootste verrassing is Gable Roelofsen, tegenwoordig vooral bekend als regisseur en acteur bij Het Geluid, die een aandoenlijke Tobias neerzet.
Marcel Sijm, die onlangs nog Vivier bij De Nationale Opera regisseerde, wijkt ondanks dat hij de handeling van het Dickensiaanse Londen verplaatst naar het huidige – compleet met campingsmokings, locals met sjaaltjes van West Ham Untited en een bode die het midden houdt tussen een hooligan en een portier waar je echt geen ruzie mee wilt krijgen – amper af van het originele script. De barbierstoel is ook hier zeer ingenieus, de meatgrinder hooguit veel groter en de pieshop vertoont nadat mensenvlees het voornaamste ingrediënt vormt opvallende overeenkomsten met MacDonalds en Burger King, al leiden zijn visuele vondsten hier en daar teveel af van de tekstuele nuances.
Musicalliefhebbers zullen zich afvragen: waar zijn de spectaculaire decors? Operaliefhebbers zullen roepen: maar zij kan niet zingen! Drie uur later zullen ze elkaar in de armen vallen en zeggen: ‘God, that’s good.’
Foto: Marco Borggreve