In John Gabriel Borkman gaan naturalistische tekst en associatieve regie spectaculair met elkaar aan de haal ****
Maren Bjørseth (1984) kwam in 2008 uit Scandinavië naar Amsterdam om toneelregie te studeren. Ze legt haar proeve van bekwaamheid af met een Ibsen: Nora of Een poppenhuis uit 1879, over de advocatenvrouw die zich in haar nog maar acht jaren jonge huwelijk chantabel heeft gemaakt via een riskante lening en valsheid in geschrifte. Als alles uitkomt en haar man haar ordinair de huid vol scheldt, loopt ze weg. Zijn aanbod om haar te helpen slaat ze resoluut af: ‘Ik neem niets aan van vreemden.’
Het stuk was vaak voertuig voor de lancering van een jong regisseur, bij onze Oosterburen Leander Haussmann en Thomas Ostermeier (bij wie Nora in 2002 een yuppenmadam was die haar man aan het eind van het stuk zelfs vermoordde), in 1994 betekende het stuk de definitieve doorbraak van de Vlaming Dirk Tanghe in Nederland. Tien jaar geleden regisseerde Gerrit Timmers bij het Onafhankelijk Toneel nog een gave versie met Marokkaanse spelers. Maar het blijft een raar stuk, een constructie, product van een ‘plottenbakker’, zoals Gerardjan Rijnders zijn Noorse collega wel eens pleegt te noemen.
Bjørseth en haar vormgever Marjolijn Brouwer (die met deze productie haar studie als scenograaf afsluit) hebben besloten de constructie van Een poppenhuis niet te verdonkeremanen maar juist te accentueren. Een hoge speelvloer herbergt een keldergewelf dat een geraffineerd spel van opkomsten en afgangen mogelijk maakt. Het tegendeel van de platte illustratie van ‘lijken-in-de-kast’ – die associatie krijg je er spelenderwijs bij.
En dan Nora. Ze wordt vaak gespeeld als een gretige graaister met een onweerswolk in haar gelaatstrekken. Niets daarvan bij Keja Kwestro. Als we binnenkomen staat ze er al, een behaagzieke MTV-babe die verboden snoepjes uit haar decolleté vist en kwistig met zwaar belipstickte Barbieglimlachen strooit. Het is zo nadrukkelijk niks-aan-de-hand-Lolita dat het bijna eng wordt, maar dat wordt het nooit door de spirituele sprankeling in het spel van Kwestro en haar in koosnaampjes grossierende man Helmer (Tobias Nierop). Bovendien werkt het anti-naturalistische poppenkastkarakter van de mise-en-scène op die niets verhullende speelvloer zeer aanstekelijk. Zo aanstekelijk dat je er als kijker gretig in mee gaat, er als het ware in vliegt.
En voor je het weet komt dan de onthulling en die extreem wrede vernedering. En wat Keja Kwestro dan, in die scherpe finale, met haar rijke toneelspelersintelligentie aan moois bij elkaar tovert, is een overwinning van actrice, regisseur en vormgeving in één grote, heldere greep op stuk, plot, situatie en dramatische ontknoping. Een blijmakend mooi brok toneel met een bruisend verlangen tot tonen.
(foto: Robert van der Ree)
Foto: Robert van der Ree ©