Vanuit de regen, vanuit een binnenstad die weer als vanouds is volgepakt met toeristen en andere consumenten, doet de spaarzaam verlichte houten vloer van het Veem House for Performance weldadig aan. Eerst staand, dan zittend, soms heel even liggend langs de randen van de in zwarte gordijnen gehulde vloer, neem ik deel aan Heartscore. Het is een try-out, het is sowieso een schetsmatig voorstel. (meer…)
Een fles water, een groot wit doek, een kale vloer. Veel is het niet wat Alma Söderberg nodig heeft voor haar muziektheaterdansperformance Nadita (de verkleinvorm van nada, ‘klein niets’). De muziek bestaat uit haar eigen luide zucht- en pufgeluiden; het kostuum is een onflatteus wijd zwart shirt. We zijn bij een voorstelling in Het Veem van iemand die opgeleid is aan SNDO, dat mag duidelijk zijn.
De inleiding is al even onopgesmukt. ‘You’re very welcome to this thing that I do. Or it’s no so much a thing, it’s more a do’, zegt Söderberg, en daarna zakt ze door haar knieën en begint ongearticuleerde geluiden uit te stoten. Alma is een grote vrouw en ze stampt flink, het heeft wel iets van een mechanische holbewoner. Maar dan wel een holbewoner die gaandeweg, als een schuchter kind, haar danspasjes leert en haar benen steeds hoger optilt; en die, als een machine, puft en zucht op de maat van haar zwaaiende ledematen, of andersom. Soms evolueert de oertaal zelfs tot herkenbare woorden.
Constante factor is het plezier dat ze in alles uitstraalt. Nadita is een doelbewust lompe en onbeholpen voorstelling, maar agressie zit er niet in. Zelfs als Söderberg het publiek een groot deel van de tijd de rug toekeert, en zelfs als ze daarbij zo dicht bij de eerste rij komt dat het publiek haast haar billen in het gezicht gedrukt krijgt, is dat niet bedoeld als Publikumsbeschimpfung. En er zitten nadrukkelijk heupen en borsten in, maar erotisch is het niet. Ze zijn gewoon deel van het vrolijke lompe mechaniek.
Na de voorstelling volgt een respons van een theaterwetenschapper – elke dag een andere, in dit geval Liesbeth Groot Nibbelink, die recent is gepromoveerd op hedendaags ‘nomadisch theater’. Een conventioneel nagesprek wordt het niet: Söderberg schuift aan in het publiek en Groot Nibbelink probeert niet zozeer het stuk uit te leggen als raakvlakken te zoeken tussen wat zij doet als theaterwetenschapper en wat Söderberg doet als maker. Je zou het kunnen zien als een ‘tweede akte’.
Hoeveel valt er nu te interpreteren aan Nadita? Het is een soort oertaal waarin beweging, ritme en rauwe klanken samengaan. Een gestyleerde oertaal met eerste woordjes en basale danspassen, maar geen versleutelde boodschap. Hoe sympathiek ook, Nadita blijft onbevredigend. Het is eerder opgevoerd in Zweden: work in progress is het niet. En voor een afgeronde voorstelling is het toch wel erg kort en kaal. Het is, inderdaad, een ding dat ze doet.
Foto: Hendrik Willekens
Alma Söderberg treedt internationaal op in het performance circuit. Het zou om over zo’n werk te kunnen schrijven en dit voor een groter publiek te kunnen ontsluiten, waardevol zijn als iemand zich een beetje heeft ondergedompeld in dat hoe er in dat circuit over zulk werk wordt geschreven. Als de recensent niét die achtergrond heeft, hoeft dat nog niet per se een probleem te vormen. Maar dan vind ik het ingewikkeld dat deze recensie niet precies beschrijft wat er aan de hand is met die weinige ingrediënten die Söderberg gebruikt. Stem, beweging, lichaam, ruimte, ritme.
In deze voorstelling is het aardige dat het gaat over hoe een klank een beweging ‘kleurt’ en een beweging een klank. Elke beweging gaat gepaard met een ánder geluid. Of zou je kunnen zeggen dat de geluiden gearticuleerd worden door beweging? Wat doet geluid met je ervaring van beweging en beweging met je ervaring van geluid? Persoonlijk zag ik nog meer interessante onderwerpen in deze voorstelling.
Ik ben blij dat Solleveld afsluit met de vraag ‘Hoe valt Nadita nu te interpreteren?’. Hij heeft zich er niet makkelijk vanaf willen maken. Maar als er zo weinig kennis is over dit werk, dan zal dit vertalingsprobleem zich blijven voordoen bij meer ‘die opgeleid zijn aan SNDO, dat mag duidelijk zijn.’ En dat is een gemiste kans voor dit interessante veld.
Tja, dat is dan zeer spijtig. Laten we zeggen dat het duidelijk is dat de voorstelling een link legt tussen beweging en klank, maar dat het minder duidelijk is dat daarin voornoemde interessante thema’s en vragen aan de orde komen. Voor de toeschouwer is dat namelijk gissen of hineininterpretieren. Je kunt moeilijk de recensent verwijten dat hij/zij niet ziet waar de voorstelling ‘écht’ over gaat. Maar desondanks, dank voor je toelichting.
Ah, dank voor je reactie. En, nee, ik hoop ook niet de arrogantie uit te stralen de recensent te kunnen zeggen waar de voorstelling over gaat.
Het lijkt me geen eenvoudige taak hier toegankelijk over te schrijven.
Ik begeef me misschien een beetje op glad ijs als ik zeg dat ik denk dat -als je met een andere bril kijkt – deze thema’s wel degelijk helder door Söderberg worden opgeworpen.
Ik denk echt dat het probleem zit in het kijkkader. Dat je komt met een representatie-kader (holbewoner, oertaal, schuchter kind) en het ‘performance-kader’ laat liggen, terwijl het in deze context opereert. Een beetje alsof je met een tennisracket meedoet aan een pingpongwedstrijd. Het mist net de regels van het spel.
Tegelijkertijd zijn die regels van dat spel misschien nog te weinig gemeengoed en ligt daar ook nog een kans (niet per sé een taak) voor de scene zelf.
Ik had ook liever geen beoordeling in sterren voor deze voorstelling gegeven: het is nooit leuk om negatief te zijn en al helemaal niet als het iets is waar niet veel mensen uit zichzelf naar toe gaan. Maar het is wel zo dat een onderliggend concept of diepere vraagstelling nog niet een goede voorstelling maakt. Vijf jaar geleden heb ik van Alma ‘A Talk’ gezien op Something Raw en daarin was een verwante thematiek veel helderder uitgewerkt; het ietwat silly polyglotte slotliedje zit nog steeds in mijn hoofd. (Al geloof ik dat ik het hier verkeerd citeer: http://florisotto.blogspot.nl/2011/02/something-raw-2011-3-rituelen.html)
Interessante conversatie. Dank Nina om ze te provoceren.
Floris schrijft: ‘Hoeveel valt er nu te interpreteren aan Nadita?’. Nina maakt daar: ‘Hoe valt Nadita nu te interpreteren?’ van. En ik zou de zin laten muteren naar: ‘Hoe interpreteren?’.
Persoonlijk vind ik het helemaal geen probleem dat een recensent een voorstelling niet goed vindt. Ook als de voorstelling niet veel volk trekt. Ik vind dat zelf niets ter zake doen. Enerzijds omdat kunstkritiek geen instrument is om volle zalen te trekken, daarvoor dienen de communicatiediensten van de desbetreffende huizen. Anderzijds omdat ‘veel volk’ een non-kwalificatie is en hoewel de maatstaf der dingen in kwantificatie-meten-is-weten-Nederland-gidsland, zou het Nederlandse kunstenveld sieren mocht daar wat fundamentelere kritiek op geformuleerd worden en vanuit cultuurjournalistiek verzet rond georganiseerd (i.p.v. het holle beleid te echoën).
Wat ik wel pijnlijker vind is een recensent lezen die struikelt over woorden, nauwelijks een gepaste vocabulaire bij elkaar schraapt, moeite heeft om de voorstelling in een langere internationale performance traditie te plaatsen, … Pas op, twijfel is een kostbaar goed en het niet-weten is, wanneer spaarzaam gedoseerd, een handig instrument. Toch kan men van een recensent verwachten over een expertise te beschikken om dan spelend met verschillende taalregisters zo te schrijven dat zowel een breed publiek bepaald werk inzichtelijker wordt gemaakt als een bepaald publiek breed gedragen inzichten uitgedaagd ziet.
Hoe interpreteren? Hoe een hedendaagse performance interpreteren wanneer er geen agressie in schuilt en de borsten en billen geen erotiek suggereren? Daar valt gelukkig geen sluitend antwoord op te geven. Recensies en kritiek zijn, gelukkig, subjectief en vanuit een bepaald standpunt geschreven. En dat bedoel ik niet eens relativistisch. Wat ik wel geleerd heb door het lezen van het boek ‘Through the back’ van de dramaturg Jeroen Peeters is dat het toeschouwerschap een onderschatte praktijk is. Ook van die praktijk kunnen we spreken van geletterdheid. Toen ik op mijn twaalf jaar voor de eerste keer ‘de gebroeders karamazov’ las, had ik misschien maar een honderste begrepen van toen ik die vijf jaar later nog eens ter hande nam. Performance en dans zijn een levende kunstvorm. Waardoor elke generatie toeschouwers en critici zich opnieuw een alfabet eigen moet maken. En dat lukt enkel door veel, zeer veel te gaan kijken en over dit kijken onderling te communiceren. Patronen worden zichtbaar, codes ontmaskerd, tendensen ontward, geschiedenissen vervalst, een woordenschat aangelegd en gedachten gearticuleerd.
Hier de link naar het boek:
http://sarma.be/pages/Through_the_Back
Een blik vanuit België op een Nederlands fenomeen. Internationaal performance werk en hedendaagse dans worden absoluut gemarginaliseerd in Nederland. Dat is jammer. In Amsterdam alleen al zijn er gereputeerde opleidingen (mime, sndo, mdt, das arts, rijksacademie, master of choreography, rietveld,…) die vele studenten kennen met doorstroming naar een rijk internationaal circuit. Enkel in eigen land verschrompelt de scene van druif naar rozijn. Vandaar wel mijn appreciatie, ondanks de onthutsende ongearticuleerdheid, voor de recensie. Maar het zou de recensent nog meer verschonen, mocht hij dit schromelijk onderbelichte circuit blijven volgen. Blijven gaan naar de weinige plekken die een degelijke internationale programmatie uitdragen: Spring Festival, Veem, de Keuze, Noorderzon, Something Raw,… En zo de belangrijke taak op zich nemen om een vocabulaire te ontdekken voor een nieuwe generatie van kijkers en makers.
Een quote van Susan Sontag uit ‘against interpretation’:
“It was from a weekly visit to the cinema that you learned (or tried to learn) how to strut, to smoke, to kiss, to fight, to grieve. Movies gave you tips about how to be attractive (…). But whatever you took home from the movies was only part of the larger experience of losing yourself in faces, in lives that were not yours – which is the more inclusive form of desire embodied in the movie experience. The strongest experience was simply to surrender to, to be transported by, what was on the screen”
Allereerst: dank voor de uitgebreide reactie. Ik vind het natuurlijk niet leuk de les gelezen te worden maar het levert beslist een boeiende discussie op.
Als ik de kritiek van Nina en Dries samenvat staat hier: “de recensent spreekt ons taaltje niet”. Dat klopt. Maar vervolgens wordt daaruit geconcludeerd: “de recensent gaat blijkbaar nooit naar performance / weet niet waar hij het over heeft”. En dat klopt niet. Ik ga inderdaad niet elke week of maand naar performance, maar ik volg vrij consequent kunstvormen die buiten disciplinaire scheidslijnen vallen en ben vijf jaar nadat ik mezelf tot ‘recensent interdisciplinair’ heb gebombardeerd nog steeds de enige die daar structureel op reflecteert. Dus ja, ik kom wel eens vaker op Spring Festival, Something Raw en bij Het Veem.
Alleen brengt die instelling wel met zich mee dat ik niet altijd geduld heb voor conventies binnen subgenres. Of dat nou gecompliceerde compositietechnieken zijn in de Nieuwe Muziek of technische vernuftigheden in de digitale kunst. (Zie hier een eerder kwade reactie: motherboard.vice.com/nl/read/zijn-nerds-de-nieuwe-avant-garde-van-de-kunst op een helemaal niet zo negatief stuk van mij: http://www.muziekvan.nu/content/digitale-kloof)
Dries schrijft: “Waardoor elke generatie toeschouwers en critici zich opnieuw een alfabet eigen moet maken. En dat lukt enkel door veel, zeer veel te gaan kijken en over dit kijken onderling te communiceren.” Sorry, maar het theater is geen vrijmetselaarsloge!
Het hele essay van Susan Sontag dat Dries aanhaalt is juist tegen het zoeken naar diepere betekenissen, ten faveure van een ‘erotics of art’. Het is inderdaad fijner om te schrijven over dingen waar je echt van houdt. Maar van avantgarde-kunst houden betekent ook door een hoop verveling heen zitten. En soms moet je daar eerlijk over zijn. (Ik had het mezelf makkelijker gemaakt als ik een brave drie sterren had gegeven en het negatief beladen woord ‘holbewoner’ had weggelaten.)