Van de tennisbaan aan de rand van Tilburg klinken de percussieve kreten en klanken van gemengd dubbel, maar er wordt niet getennist. De spelers van BOG doen een partijtje associëren. Ze mixen tennis en woordkunst, twee bijzonder absurde verschijningsvormen van menselijke cultuur, in het luchtige taalconcert TAL. (meer…)
Verleden jaar won het viertal spelers op Theater aan Zee in Oostende de TAZ/KBC Jongtheaterprijs met hun productie Bog. Met dat geld konden ze werken aan een nieuwe productie. De naam van hun eersteling is nu de naam van het gezelschap. Het is altijd spannend of de tweede productie het wint van de eerste. Maar Men is zelfs beter. Het is een symfonisch praatstuk geworden over wat mensen vinden, wat men vindt, over individuele meningen, over collectieve oordelen.
Daar staan ze weer, Judith de Joode, Benjamin Moen, Sanne Vanderbruggen en Lisa Verbelen, de vier van Bog, het stuk waarin ze de boog van het leven in woorden en beelden wilden vatten. In losse werkwoorden en korte zinnetjes werd het leven geherstructureerd tot geboren worden, zoenen, leren, trouwen, doodgaan. Krachtig en overtuigend. Op het einde werden er dia’s getoond van voorwerpen en hebbedingetjes van een oma. Die illustraties waren er toen teveel aan. De vier spelers-makers laten zich bijstaan door dramaturge Roos Euwe en eindregisseur Erik Whien.
Ze staan eerst achter een houten scherm dat omhoog gaat als ze met zijn vieren een podium naar voren duwen. Ze kijken ons aan, ze kijken naar elkaar, vaak voor zich uit. ‘Ik vind’ zijn de eerste uitgesproken woorden. En dan volgt een hele litanie van ‘Ik vind dit, ik vind dat’. Elk van de vier vindt wel iets heel leuk of vervelend of stom. Het gaat over kleine dingetjes, ergernisjes, dieren, tractors, pedofilie, ijsjes, kinderkopjes. Je kunt het zo gek niet bedenken, of het komt aan bod.
Cliché-opvattingen en bekende vooroordelen wisselen af met originele perspectieven, invalshoeken en absurdistische vergelijkingen. Wat vindt u bijvoorbeeld van deze: ‘Ik vind twee duiven op een hekje aandoenlijker dan bloedworst’. En zo zijn er veel, heel veel. Uitspraken die lachwekkend zijn, die tot reflectie stemmen, tot instemming, afkeuring, herziening, tot gniffelen, tot ronduit schateren.
Hun uitgesproken meningen zijn meningen van ieder, van ‘men’, van ons allemaal. De vier zetten ons een spiegel voor. Niet als een Publikumsbeschimpfung rechtsreeks tot het publiek, maar wel door meningen van ‘men’, van het publiek dus, via een vierstemmig koor te verwoorden op de scène. ‘Ik vind’ is eigenlijk wat ‘men vindt’. Het stuk is een bezwerende bespiegeling in een litanie van opsommingen, mantra’s, herhalingen met variaties op thema’s, zoals in de vroegere teksten van Peter Handke.
De makers van Bog verlangen in hun werk naar overzicht, ze willen de grote thema’s op de planken brengen. Waar ze in Bog het leven zo objectief mogelijk en zonder oordelen wilden samenvatten, zo willen ze in dit vervolg weergeven dat mensen meningen hebben, dat men iets goed of slecht vindt, dat mensen verschillende oordelen vellen, dat ze tegengestelde meningen tegelijkertijd verkondigen, dat ze van mening kunnen veranderen, dat ze zich achter meningen kunnen verschuilen, dat ze dezelfde meningen verkondigen. En dat meningen hebben een houvast in het leven kan bieden, maar dat dat tevens gevaarlijk kan zijn.
Men denkt iets, men vindt iets. Soms zijn de vier het met elkaar eens en roepen ze opgewekt ‘Ja! Ja!’, soms jutten ze elkaar op in iemand uitschelden en kapot willen hebben, om dan weer naar elkaar te luisteren, in verwondering, verbazing, als naar een openbaring. Ze associëren hun meningen over dingen en begrippen met elkaar, inhoudelijk en connotatief, maar ook via opgeroepen beelden en klankovereenkomsten.
Men kent een grote muzikaliteit. Als een strijkkwartet bespelen de vier hun stemmen, hun intonaties. Ze wisselen af, de ene keer spreekt iemand solo en zwijgen de anderen, dan is er een duet, dan zijn ze met drie, om dan met twee tegen twee een nieuwe variatie op het thema in te lassen. Er zijn kleine pauzes als ze overgaan op een nieuwe mantra, zoals ‘Vind je ook (niet)’ of ‘Mogelijks’. Er volgt een langere stilte, de vier gaan weer naar achteren op het podium, het houten scherm hangt weer zichtbaar, ze zwijgen naast elkaar, ze komen ieder weer naar voren en zorgen voor een verrassend relativerend slot.
Men is een ritualistische performance, een woordencompositie, uitgepuurd in zijn eenvoud, zonder opsmuk en balast in structuur en spel, mooi en overtuigend in balans als een bezwering om vat te kunnen krijgen op het leven. Knap. ‘Vind ik.’
Wat een mooi geschreven recensie.
Intrigerend.
Ik ga Men in oktober in Amsterdam zien!