Gemak dient de mens. Dus hebben we ons omgeven met diensten en spullen die het leven vergemakkelijken. Met de gewonnen tijd die dat oplevert kunnen we dingen doen die écht belangrijk zijn. Waarom zou je zelf koken als de bezorgdienst binnen een kwartier op de stoep staat? Of de kinderen een verhaaltje vertellen voor het slapen gaan terwijl je de handige app Storytel hebt? (meer…)
‘Als ik ik ben omdat ik ik ben en als jij jij bent omdat jij jij bent, dan ben ik ik en ben jij jij. Als ik, daarentegen, ik ben omdat jij jij bent, en als jij jij bent omdat ik ik ben, dan ben ik ik niet en ben jij jij niet.’ Het klinkt hopeloos knullig, zoals die arme Ivan de analyse van zijn psychotherapeut afleest van een spiekbriefje. Zijn vrienden Serge en Mark honen hem weg, zoals vaak. Maar wat Ivan stamelt is de essentie van hoe de drie vrienden zich in Kunst verhouden tot elkaar – én tot de kunst: ze zijn niet langer in staat om écht naar elkaar te kijken.
Kunst (1994), intussen vertaald in vijfendertig talen, is het bekendste en meest gespeelde stuk van de Franse schrijfster Yasmina Reza (1959). Het rijdt op twee sporen. Enerzijds stelt het het snobisme in de wereld van de hedendaagse kunsten aan de kaak door vragen te stellen over waarde en waardebepaling van kunst. Anderzijds is het een portret van drie ouder wordende mannen, die na vijftien jaar vriendschap de balans opmaken en vaststellen dat ze niet meer dezelfden zijn. Net zoals een klare, onbevooroordeelde kijk op een (duur) kunstwerk onmogelijk blijkt, kunnen ze ook niet meer naar elkaar kijken zonder maskers te zien. Kijken naar kunst vereist kwetsbaarheid – vriendschap doet dat ook.
Gillis Biesheuvel en Kuno Bakker van het Nederlandse Dood Paard en Frank Vercruyssen van het Vlaamse tg STAN pakken samen de tekst aan. Bij deze gezelschappen, steeds op zoek naar een dramaturgie die oude teksten herkleurt met het heden (‘Repertoire is lillend vlees,’ zei Vercruyssen daarover ooit) is de keuze van het stuk de helft van het werk. Vercruyssen schoof Kunst naar voren, de link met de actualiteit ligt voor de hand. Nu het kersverse Vlaamse regeerakkoord voorziet in zware bezuinigingen voor de kunstinstellingen, en Vlaanderen daarmee in het spoor van Nederland dreigt te treden, is de discussie over de waarde van kunst – zie ook het onlangs verschenen en gelijknamige onderzoeksrapport van socioloog Pascal Gielen – hotter dan ooit.
Misschien ligt het juist daaraan: het thema is zo uitdrukkelijk gefundes Fressen op het toneel, en het speelt zich op dit moment ook zo opzichtig af naast het toneel, dat dié discussie in deze voorstelling nauwelijks brokken maakt. Wat bijblijft na het zien van Kunst is de ontluistering van drie mannen in een midlife crisis, die elkaars masker genadeloos afrukken maar uiteindelijk elkaar niet willen loslaten. Kunst is in deze versie vooral een tragikomedie van het menselijke, geen – of niet uitsluitend – een ideologisch debat. Hoe dan ook zijn beide lezingen gediend met uptempo dialogen, tomeloze energie en feilloze timing. Op de premièreavond in Gent kabbelde Kunst zich naar het einde met een zekere vermoeidheid. Aan die finesses wordt ongetwijfeld gewerkt.
Toneel op eigen kracht, dat is altijd al het devies geweest van de twee Discordiaanse collectieven, en dus moet de hele lege ruimte bij aanvang nog gevuld. De drie spelers en de technicus lijken wel op hetzelfde moment als het publiek aan te komen in de zaal, in medias res: Vercruyssen heeft z’n motorpak nog aan, er moet nog wat heen en weer gebeld, en dan wordt vanuit een deur in de kale achterwand een kar het toneel opgerold, met daarop alle sobere decorelementen, wat kostuums, wat rekwisieten. De technicus is naarstig in de weer met het plaatsen van lichtbakken en spots en het verbinden van kabels. Het is het middeleeuwse wagenspel revisited: waar niets was verschijnt de toneelspeler met een verhaal, en wanneer hij straks verdwenen is blijft er geen spoor van over.
Al gauw komt het voorwerp van wrevel tevoorschijn, dat object waar het allemaal om draait: een volstrekt wit paneel, dat door Serge (Bakker) met witte handschoentjes wordt uitgepakt en precieus uitgestald. Serge heeft voor het witte schilderij 60.000 euro betaald. Zijn vriend Marc (Vercruyssen) ziet daarin het ultieme bewijs van zijn snobisme maar tevens van het feit dat Serge zich uit zijn invloedsfeer heeft losgemaakt, Ivan (Biesheuvel) probeert tussen beiden te bemiddelen. Maar two is a company, three is a crowd, en dus zetten twee van de drie vrienden voortdurend allianties op tegen de steeds wisselende derde – een retorische techniek die Reza overigens ook in het latere God van de slachting (2006) intelligent toepast, maar die hier een extra dimensie krijgt: de spelers proberen niet enkel elkaar maar ook het publiek in die schizofrene complicité te betrekken.
De ruzie zet op als de zee: met golven die aanstormen en zich weer lijken terug te trekken, maar meter voor meter vooruit kruipen naar een totale escalatie. Steeds opnieuw komt het gesprek op het vermaledijde schilderij, dat als een magneet alle aandacht lijkt weg te zuigen – of toch weg van het ware gat tussen de drie. Waaraan ontleent het zijn macht, dat schilderij? Waarom wekt het zo’n agressie op? Is dat schaamteloze wit, de culot van de schilder om een doek zo genadeloos leeg van betekenis te laten, te confronterend? De leegte van dat doek (van het witte oppervlak, maar ook van het gebaar) blijkt gaandeweg symptomatisch voor de leegte die heerst in de levens van de drie mannen.
In de vijftien jaar dat ze vrienden zijn, is er nogal wat veranderd. Ivan, die vroeger op een prettige manier buiten de lijntjes kleurde, heeft zich gevoegd naar een burgerlijk leven waarin hij zucht onder de knoet van zijn moeder en zijn toekomstige vrouw. Marc, die bekent dat hij altijd voor Serge een mentor heeft willen zijn, heeft z’n humor verloren en is cynisch geworden. De gescheiden Serge probeert het gemis van een gezin op te vangen met geld. Wat zien ze, wanneer ze naar elkaar kijken? Schatten ze elkaar nog wel ‘op waarde’? Ivans gestamelde analyse legt de vinger op de wonde, maar de geesten zijn niet rijp – nog niet.
Want wat begint als pedant getiktak en subtiele kleinering mondt uit in openlijke belediging, en uiteindelijk is er fysiek geweld voor nodig om bij de mannen iets te doen knappen. De openbaring bestaat erin dat ze beseffen dat wie niet de moeite neemt om aandachtig te kijken, nooit iets zal zien. Een kunstwerk bestaat maar bestaat in het oog van zijn beschouwer, zo ook een mens, een vriend, die voor ‘waar’ wordt gezien. Echt kijken is niet simpel, maar wie de moeite doet, vindt uiteindelijk zelfs in het witste wit betekenis.
Foto: Sanne Peper