‘Zou ik in het verzet gaan?’ Deze vraag is de rode draad door het verhaal van Johan Fretz. Het antwoord komt meteen, hard en vastbesloten. ‘Ik denk het niet.’ Het verzet vraagt te veel moed, niemand zou het waarderen en bovendien heeft hij de statistieken niet mee. Er gingen zoveel mensen niet het verzet in. Hij verwacht van het publiek dus ook niet dat zij het verzet in zouden gaan. Maar aan het einde van de avond is hij erin geslaagd om een nieuwe vechtlust de zaal in te laten stromen. (meer…)
De makers noemen Eichmann ‘een opera over de vrije wil’ en daar beginnen de problemen al. Het is namelijk helemaal geen opera. De voorstelling valt hooguit te categoriseren onder het kopje muziektheater, maar dan wel van een bedenkelijk soort intellectualistische luchtfietserij.
Librettist Bo Tarenskeen en componiste Maria Alejandra Castro Espejo baseerden zich op het bekende boek van Hannah Arendt Eichmann in Jerusalem. Hierin oppert zij de gedachte dat de nazibeul (die logistiek verantwoordelijk was voor de massamoord op de joden) geen duivel was, maar een gehoorzame bureau-moordenaar die niet nadacht over de consequenties van zijn handelen. Iemand die slechts bevelen uitvoerde en zijn eigen vrije wil uitschakelde. De uiterste consequentie van die stelling is dat wij allemaal in staat zijn om onze vrije wil uit te schakelen en zonder denken te handelen. Eichmann schuilt in ons allemaal. De opera is een anderhalf uur durende intellectuele worsteling met die stelling. Het blijft allemaal in een mist van pretenties en onduidelijkheid hangen.
Er zijn een aantal personages die anderhalf uur lang doelloos over het podium bewegen. Ze zingen (soms). Ze spelen op harp, gitaar, viool en slagwerk en braken kilometers monologen uit die (soms) de vorm van een lied aannemen. De mevrouw in het mantelpakje zal Hannah Arendt zelf zijn. Verder wordt het spaarzaam aangeklede podium bevolkt door een zombie-achtige golem, een hippie, een filosoof, een moslima en nog wat raadselachtige types. Spanningsloos suddert de voorstelling anderhalf uur lang door en al die tijd mag het publiek raden wat de betekenis van dit alles is.
Juist als je muziektheater maakt met een hoog abstractieniveau zul je als regisseur af en toe op de stoel van het publiek moeten gaan zitten en je afvragen of het nog wel duidelijk is wat je doet en of je niet ergens onderweg het publiek bent kwijtgeraakt. Als je dat niet doet leidt dat onherroepelijk tot het soort elitair experimenteel muziektheater dat we in de jaren zeventig al bij het grootvuil hebben gezet. Het was dan ook beter geweest als niet Tarenskeen (voor wie de tekst gesneden koek is), maar een ander deze voorstelling had geregisseerd vanuit een meer afstandelijke positie. Een ander euvel is de onverstaanbaarheid en onduidelijkheid van de gesproken en gezongen teksten en de verstikkende traagheid van de regie. Waarom moet ik als toeschouwer minutenlang kijken naar iemand die een lichtknopje uitdoet of zijn instrument uit de kist haalt? Het is de stoplap van elke modernistische regisseur die zich met de handeling geen raad weet. Het is de doodsteek voor elke productie.
Net als het theatrale concept bestaat het aandeel van de Peruaanse componiste Maria Alejandra Castro Espejo (die ooit studeerde bij Klaas de Vries) vooral uit weinig samenhangende flarden muziek. Muziek die geworteld is in vele stijlen: van pop tot minimal en van volksmuziek tot hedendaags. Er is een mooie elegie-achtige solo voor viool en iets dat lijkt op een soort koorpassage. De partituur beweegt zich grillig tussen kabaal en kitscherige harpmelodietjes, tussen muzikale verstilling en opzwepende, mechanische ritmiek. Compositorisch zitten de afzonderlijke stukken vaak ingenieus in elkaar, maar naar de coherentie tussen alle elementen blijf je vergeefs zoeken. Het is prijzenswaardig dat de makers van Eichmann het lef hebben gehad om zo’n interessant, maar ook zwaar thema bij de kop te pakken, maar het geheel verdient een betere uitwerking.
Foto: Robert Benschop