Het lijkt alsof de bak met kandidaten voor de Annie M.G. Schmidtprijs steeds kleiner aan het worden is. De prijs voor het beste theaterlied – een initiatief van Buma Cultuur en Het Amsterdams Kleinkunst Festival – gaat hoogstwaarschijnlijk naar iemand die al eens eerder heeft gewonnen of in ieder geval al een keer heel dichtbij is geweest. (meer…)
De verwachtingen zijn hooggespannen voor de theaterversie door NTGent van Dit zijn de namen naar de gelijknamige roman van Tommy Wieringa uit 2012. Hooggespannen, want Wieringa’s schitterende boek wint week na week aan actualiteit. Een groep vluchtelingen is een denkbeeldige grens overgestoken, daar getrokken door mensenhandelaren. Hiermee verschuift Wieringa het perspectief van een echte grens naar een fictieve grens. In een van de eerste scènes memoreert een vluchteling dat de continenten vroeger openstonden voor migranten en dat de wereld ‘vloeiend’ was, nu zijn de grenzen keihard en van beton. De reusachtige, spiegelgladde wand die op de achterzijde van het toneel opkrult symboliseert deze onneembare grens. Als de vluchtelingen ertegen op klauteren, glijden ze willoos omlaag.
De Duitse regisseur Philipp Becker (1979) kiest welbewust voor frontaal spel, een regiestijl die de laatste tijd steeds meer opgeld doet, niet alleen in het Duitse maar ook in het Nederlandse theater. Als eenzame figuren staan de personages op de bühne, nagenoeg zonder enig onderling samenspel – afgezien van het begin, dat dan ook meteen een van de sterkste scènes geeft. Agent B (Tim Bogaerts) verhaalt over een groep verdoolden die hij in het stadje Michailopol aantreft; hij rept over hologige schaduwen, over hongerigen, over bijna-doden. Maar voor hoofdpersoon Pontus Beg (Steven Van Watermeulen) als politiecommissaris zijn deze aanduidingen te persoonlijk en vooral te emotioneel geladen: de politie wil keiharde taal, en geen emotie. Vluchtelingen moeten immers geweerd worden.
In de roman lopen twee verhaallijnen door elkaar. Pontus Beg is zelf een verdoolde. Hij heeft een verdrongen joodse achtergrond, aan moederszijde. Tekstbewerker Koen Tachelet heeft vanaf het begin van de uitvoering deze lijnen strak op elkaar gemonteerd. Dat maakt het personage van Beg complex en boeiend. Zo hard als hij zich gedraagt jegens de vluchtelingen, zo overgevoelig is hij voor zichzelf. Dat benadrukt zijn egoïsme. Van Watermeulen is de spil van de voorstelling, en naarmate die vordert speelt hij zijn gevoelens steeds extatischer uit. In het samenspel tussen Van Watermeulen en Rabbi Zeder (Mark Verstraete) laat de regie zien dat de roman een grote emotionele onderstroom heeft.
De voorstelling staat mijlenver af van elk psychologisch realisme. Becker deconstrueert alles wat je als ‘ouderwets’ toneel zou kunnen betitelen. Dat wreekt zich. Hij ziet Dit zijn de namen als een rituele vertelling, als een muzikaal recitatief waarnaar je vooral moet luisteren. Daarom zingen de personages opeens in en fraai a capella, een samenzang als de bezwering van hun angsten. Geleidelijk wordt duidelijk dat de mensenronselaars een vuile truc bedacht hebben: plek van vertrek is ook plek van aankomst. De tragiek breekt los als commissaris Beg het afgehakte hoofd van een zwarte man in een plastic tas vindt. Wie heeft dat gedaan? Niemand. Of iedereen. Om die waarheid te achterhalen moet Beg tot het uiterste gaan: hij rolt over de grond, roept het uit van ontzetting. In dit kale decor, met die golvende schans op de achtergrond, blijft het spel uiteindelijk stug, ascetisch en afstandelijk.
De vraag die zich onophoudelijk opdringt bij de toeschouwer: waarom kiest Becker voor zo’n rigide benadering? Alsof hij de toeschouwers buitensluit. In 2012 toonde de Oostenrijkse schrijfster Elfriede Jelinek met Die Schutzbefohlenen een volkomen andere benadering: zij gaf het podium aan echte vluchtelingen in een bijna activistische voorstelling. Dat was, hoe overladen ook, een voorstelling die in rijkdom aan vondsten en stijlen als theatervorm geslaagd was. De verregaande versobering van Becker heeft ook iets machteloos, alsof hij de emotionele complexiteit en de verwarrende vluchtelingenproblematiek niet echt aandurft en zich zelfs verliest in beproefde maar versleten beelden als het doelloos laten dwalen van het handjevol opgejaagden over de bühne.
Zijn ongelijk in deze doorwrochte dramaturgie bewijzen de scènes waarin het er wel echt om spant, zoals de vergeefse roep om waarheid omtrent het afgehouwen hoofd. Op de beste momenten is Van Watermeulen een personage als koning Creon uit Antigone: hij moet de wet vertegenwoordigen, maar persoonlijke omstandigheden ontwrichten zijn loyaliteit aan die wet. Hij raakt innerlijk verscheurd. Maar juist als dit dilemma werkelijk dramatisch wordt, verliest de regie zich in afstandelijkheid. In mijn leeservaring wil Wieringa’s roman juist het tegenovergestelde bewerkstelligen: wél de emoties en verschrikkingen tonen van mensen op drift. In dit gestileerde standbeeldenspel blijven de toneelspelers te ver weg.
Foto: Phile Deprez