De oude ijsbaan in Domburg, Zeeland, vormt de openluchtlocatie voor Crashtest Ibsen, een marathon van drie Ibsen-klassiekers door regisseur Sarah Moeremans en tekstschrijver Joachim Robbrecht. Domburg wordt Noorwegen, een grasveld biedt uitzicht op een denkbeeldige fjord en kijk, daar staat Nora, de titelheldin uit Nora of het Poppenhuis (1879). (meer…)
In de theaterserie Crashtest Ibsen onderzoekt regisseur Sarah Moeremans of het oeuvre van de Noorse toneelgigant Henrik Ibsen al over zijn houdbaarheidsdatum heen is. In aflevering één bleek Nora glorieus overeind te bljven, in een dynamische en even hilarisch als ingenieus herschreven versie van het oorspronkelijke stuk. Voor deel twee zette herschrijver Joachim Robbrecht zijn tanden in Een vijand van het volk. En helaas, zo opwindend als Nora was, zo zouteloos is Volksvijand.
Aan Ibsen ligt dat niet. Zijn stuk diende al als inspiratiebron voor bloedstollende Hollywood-blockbusters als Jaws en, recentelijker, The Bay. Films waarin niet al te subtiel wordt gespeeld met een aanvankelijk onzichtbaar maar niettemin levensbedreigend kwaad. In beide films wordt de onthulling van dat kwaad tegengehouden door lokale machthebbers die geen belang hebben bij paniekreacties onder het publiek. Die paniek zou maar kunnen leiden tot inkomstenderving. Een kortzichtige visie die je als metafoor zou kunnen zien voor machthebbers in zijn algemeenheid: in hun niet aflatende jacht op meer winst en status worden onaanvaardbare risico’s genomen.
In Vijand van het volk doet zich iets vergelijkbaars voor. Een dorp is economisch volledig afhankelijk van het zuivere bronwater dat er vloeit. Maar die bron blijkt vergiftigd, zo wijzen onderzoekingen van de huisarts uit. Hij wil dit aan de orde stellen en dat brengt hem in conflict met de burgemeester, die ook nog eens zijn broer is. Wat aanvankelijk lijkt op een eenvoudige botsing tussen een idealist en een opportunist, met de volksgezondheid als inzet, ontaardt in een veel groter controverse. Het gif, zou je kunnen zeggen, zit in de mensen zelf.
Net als in Crashtest I mogen de spelers hun personages weer in twijfel trekken. Of beter: van terzijdes voorzien. Met zinnetjes als ‘let maar niet op mij, ik moest opkomen’ en ‘wat is de auteur met ons van plan?’ wordt er opnieuw een meta-toneelwerkelijkheid gecreëerd. Gek genoeg werkt dat hier niet. Waarschijnlijk omdat de personages hier veel eerder dragers van ideeën zijn dan rijke karakters die een relativering kunnen dragen.
Wat ook niet meewerkt is de statische enscenering. De hele voorstelling speelt zich af op een miniatuurberglandschap van het type dat modelspoorliefhebbers op hun zolder hebben staan. Afgezien van een (veel te lange) onderbreking via een soort reclamespot met veel rook en wat nudisme, moeten we het daarmee doen. Dat maakt de speelruimte voor de acteurs wel heel erg beperkt, zowel letterlijk als figuurlijk. Met name in het laatste deel wreekt zich dat. Ons uithoudingsvermogen is dan al zodanig op de proef gesteld door de hoeveelheid tekst dat woordgrapjes zelfs geen glimlachje meer tevoorschijn kunnen toveren..
Tja, wat krijg je dan? In elk geval geen Crashtest die iets toevoegt aan Ibsen. Of ervan afhaalt. Moeremans wil ons, met Ibsen als zwengel, laten nadenken over de motieven die ten grondslag liggen aan ons gedrag. Is de huisarts die het schandaal wil openbaren wel zuiver op de graat of wil hij het alleen maar ter meerdere eer en glorie van zichzelf? En wij, willen wij de waarheid wel echt kennen of genieten we vooral van het spectaculaire karakter van onthullingen à la Wikileaks?
Ik zou zeggen: wat doet dat ertoe? Maken de eventuele onzuivere motieven van een Snowden of een Assange hun verhalen minder belangrijk? Nee toch zeker.
En zou Moeremans nu werkelijk gedacht hebben dat door het zaallicht de hele voorstelling aan te laten het publiek zich meer gecompromitteerd zou voelen? Dat lijkt me een behoorlijke onderschatting van dat publiek.