Minister Bussemaker (OCW) heeft zich in een brief aan de Tweede Kamer negatief uitgesproken over de amendementen van Tweede Kamerleden Monasch (PvdA) en Van Veen (VVD). Op 1 december liet ze de Kamer weten de ingediende amendementen te ontraden. Desondanks worden de plannen op 3 december in stemming gebracht. De oppositie is fel tegen. Op 30 november […]
Minister Bussemaker van Cultuur investeert in de periode 2014-2016 vijf miljoen euro extra in talentontwikkeling in de cultuursector en stelt drie miljoen euro beschikbaar voor leningen met een lage rente en een korte looptijd bestemd voor toptalenten. Dat schrijft ze in haar visiebrief over (top)talentontwikkeling aan de Tweede Kamer van 28 augustus. De plannen zijn nog niet definitief, ze moeten eerst door de Tweede Kamer op 8 september worden goedgekeurd.
Uit de vele brieven en gesprekken over talentontwikkeling die de minister met het culturele veld heeft gehouden bleken er vooral twee behoeftes te leven: ondersteuning op maat, met name onder jonge talenten, en meer mogelijkheden om beginnend en meer gevorderd talent te begeleiden bij culturele instellingen die door de overheid worden ondersteund.
‘Creatieve en artistieke toptalenten zijn essentieel voor de bloei, het niveau en de dynamiek van het culturele leven. Ze zijn nodig voor de creatieve oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en kunnen anderen inspireren. Talentontwikkeling vind ik daarom heel belangrijk,’ aldus minister Bussemaker in haar visiebrief.
Met het extra budget van acht miljoen euro wordt aan de eerste wens tegemoet gekomen. Voor de tweede wens vraagt Bussemaker de Raad voor Cultuur bij de inrichting van de basisinfrastructuur 2017-2020 zich te buigen over de rol die gezelschappen en postacademische instellingen kunnen spelen op het gebied van talentontwikkeling. Ze benadrukt hierbij ook de midcareer en oudere kunstenaar in het oog te blijven houden, zoals de Raad opmerkte in zijn Cultuurverkenning van juni jl.
De vijf miljoen euro bestaat uit 1,8 miljoen voor een talentenbudget, 1,4 miljoen voor artistieke coaches, 0,8 miljoen voor het Fonds Podiumkunsten en 1 miljoen reservering voor knelpunten op het gebied van beeldende kunst, film en de creatieve industrie.
Een bedrag van 1,8 miljoen euro wordt verdeeld over zo’n honderd talenten die een werkbudget van negenduizend euro per jaar krijgen, voor maximaal twee jaar. Om deze talenten te begeleiden stelt Bussemaker vijf artistieke coaches aan die gezamenlijk de hele cultuursector beslaan, met het zwaartepunt bij de podiumkunsten. Hiervoor maakt ze in totaal 1,4 miljoen euro vrij in de periode 2014-2016. Stichting Cultuur-Ondernemen is verantwoordelijk voor de organisatie en uitvoering van deze onderdelen. Voor de resterende maanden van 2014 is 200 duizend euro begroot voor de coaches. Cultuur-Ondernemen zegt snel tot actie te zullen overgaan na het debat in de Tweede Kamer op 8 september.
De extra drie miljoen euro wordt in een doorlopend fonds beschikbaar gemaakt met als doel ondernemerschap onder kunstenaars te stimuleren. Hiermee kunnen ongeveer tweehonderd leningen worden uitgezet. De komende jaren worden de talenten gevolgd om te zien wat wel en niet werkt. Deze informatie neemt de minister mee bij de vormgeving van de subsidieperiode 2017-2020.
Ook wil ze de bestaande culturele infrastructuur beter benutten en geeft ze instellingen vanaf 2015 meer gelegenheid om talent te ondersteunen door daarvoor ruimte te maken in de prestatieafspraken. Zo wil ze de productiedwang verminderen om meer ruimte te maken voor nieuwe initiatieven en voor de ontwikkeling van midcareer-talent, ook bij de fondsen. Ook krijgt het Fonds Podiumkunsten in 2015 en 2016 400.000 euro extra voor de regeling Nieuwe Makers, bestemd om meer ruimte te maken voor signatuurontwikkeling en experiment en om grotezaalproducties door talent eenvoudiger te maken.
De zorg om de productiehuizen, die in de bezuinigingen van het kabinet-Rutte I zijn gesneuveld, neemt af, constateert de minister. Ze schrijft dat veel gesprekspartners het niet zinvol achten om te investeren in ‘instituten’. Bussemaker: ‘De huidige culturele infrastructuur biedt voldoende mogelijkheden, maar instellingen moeten ruimte en tijd krijgen en ook nemen om te investeren in talent.’
… Gaat dit werken of is het ‘een druppel op de gloeiende plaat’ ?
Cult En Ondernemen / CenO wordt in de lijn der verwachtingen het loket voor coaching. Dit is een kostbaar regel-loket die meer ambtelijke dat passie-volle feeling heeft met de actuele uitvoeringspraktijk.
Voor Podiumkunstenaars zie ik in de brief niet veel soelaas voor een groter productiebudget. Beleidsmatig ligt er geen voorstel voor steviger selectie bij de opleidings- en/of uitvoeringspoort. ….
Maar OCenW doet wat en we mogen niet mopperen toch…..>?
Ik verbaas me dat dit zo weinig reactie oproept. Het plan van de minister is allerminst een druppel op een gloeiende plaat. Het is veel erger.
Een paar vragen:
Hoe komt het dat het aanstellen van een adviseur/artistiek mentor (die niets gaat produceren) van c&o 110.000 euro per jaar mag kosten? En van een onervaren beginnende kunstenaar wordt verwacht dat die voor 9.000 euro per jaar een concurrerend kunstproduct moet gaan maken? (Incl conceptschrijven, coachingsvergaderingen, de voorbereiding van die coachingsvergaderingen, netwerken, cursussen ondernemerschap van c&o, zelfstudie, boekhouding, acquisitie, personeelslasten, bedrijfskosten, sociale premies, aansprakelijkheidsverzekering en tenslotte nog het maken van dat geniale, authentieke, meerlagige, esthetische kunstwerk waarmee hij zijn talent moet bewijzen). Is het iemand opgevallen hoe ongelofelijk groot dit verschil is?
Hoe verdient die kunstenaar de lening die hij moet afsluiten om naast die 9.000 euro zijn begroting rond te krijgen, terug? Van de uitkoopsommen of verkocht werk? Terwijl de beginnende kunstenaar moet concurreren met gesubsidieerde producenten? Op dit moment is dat domweg niet mogelijk. Er zal dus iets aan de vraagkant moeten gebeuren en daar gaat deze brief helemaal niet op in.
Waarom moet een revolverend fonds voor leningen 3.000.000 kosten? Het is toch revolverend? Het zijn toch leningen?
Waarom, denkt men, dat een gewone bank geen geld aan kunstenaars uitleent? Misschien omdat er geen mogelijk is de lening (zonder subdidie) terug te verdienen?
Waarom is cultuur en ondernemen de ultieme uitvoerder van dit beleid? Als je de directeur googelt stuit je op een interview met Vestia-achtige beloftes. We weten allemaal waar dat toe heeft geleid. Ik verwijs graag naar mijn vraag hierboven; je kunt je afvragen wat deze directeur waard is als hij die vraag NIET stelt.
Maar buiten dat, op welke manier heeft c&o zich bewezen? Ik kan niks vinden. Gelukkig is er een case-voorbeeld: c&o werkt nauw samen met bkkc in Noord Brabant. Daar is geen beginnend kunstenaar beter van geworden: bkkc heeft nagenoeg niets van belang weten te veroorzaken, behalve een ongelofelijk toegenomen kafka-iaanse bureaucratie met pitches en jurys, een zogenaamd transparante website en bijbehorende personeelslasten (allemaal zaken die géén beter kunstproduct opleveren!)
Tenslotte. Hoe komt het, dat de waarschuwing van de jonge makers, waar gesprekken mee gevoerd zijn, over toenemende bureaucratisering, in deze brief niet terugkomt? Sterker, er wordt gesuggereerd dat dit plan op basis van die gesprekken is ontstaan. De gesprekken waren in juni en augustus. Het is nu begin (!) september. Iedereen met verstand van politiek en ambtenarij weet toch dat zo’n gedetailleerd plan volstrekt onmogelijk is binnen een maand? Het was dus al geschreven, de gesprekken slechts bedoeld om draagvlak te genereren.
Ik hoop dat iemand met de juiste kanalen en contacten (ik heb ze niet) toch een paar kritische vragen zou willen stellen. Het beleid is ongetwijfeld goedbedoeld, maar op deze manier is het niet eens een druppel op de gloeiende plaat, maar er faliekant naast.
Het enige positieve is een uitbreiding van de regeling nieuwe makers… Maar dat had ook 6.000.000 meer kunnen zijn…
Ik vind het nog het ergst om te lezen (in NRC) dat dit enigszins de bezuinigingen van 200!! miljoen repareert…